Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 06-07-2020

gannef

betekenis & definitie

(1769) (Barg.) dief; schurk. Van het Hebr. 'ganneb' (dief). Zie ook: gannefer*.

• De gannef heeft in onze dagen even veel stem als een Jezus. (Willem Paap: De studie van het Romeinsche Recht. In: De Nieuwe Gids, 01/10/1885)
• Die gannef zal een rolling hebben van hier tot Haarlem, alle paaltjes raak! (Justus van Maurik: Amsterdam bij dag en nacht. 1889)
• Ganf of gannef, dief. Van hebr. gannab. Ook snaak, snuiter. (Taco H. de Beer & Eliza Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• ... is me die gannef in 't Hooischuurtje gegaan en hèt me goed voor 'n appel en 'n ei verkwanseld... (Israël Querido: Levensgang, 1901)
• ... gassers, miesgassers, patsers en gannefs. (Justus van Maurik: Toen ik nog jong was. 1901)
• Maar nu ontdekt hij, de gannef, dat wij er eigenlijk tegen zijn. (het Volk, 29/04/1914)
• Ontdekken zijn kameraden het bedrog, dan heeft de gannef 'm al lang gedrost, gepoetst, opgesmeerd (met de spons van Blanus). (de Groene Amsterdammer, 02/08/1914)
• 'Kijk hem eens smullen, de gannef!' zei Harmen, die zelf glom tot achter zijn oren. (Johan Fabricius: De scheepsjongens van Bontekoe. 1923)
• Daar had ze ooren naar, as hij 'r met z'n gannef-handen afbleef. (Herman Heijermans: Vuurvlindertje. 1925)
• ‘Daar is hij nou,’ zei de vrouw. ‘Waar heb je den heelen morgen weer gezeten, jou gannef? (Chr. van Abkoude: De circusclown of de lotgevallen van Daantje. 1931)
• Als de bank wordt overvallen
Zijn ze danig in de weer,
Slaan ze kranig met z'n allen
Een benarde gannef neer... (Willem van Iependaal: Liederen van de zelfkant. 1932)
• Als je moeder een zweem Ganzewaggelachtigheid had bezete, was jij nou geen gannef, maar een witstok van het jongehereschool. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935)
• Hij dacht aan dat lachende kleine kind dat maar liefst Kolengrijper in de knie van zijn broek had gepakt, zo’n kleine gannef. (F. Bordewijk: Karakter. 1938)
• Het was een eerste klas gannef. (H. van Aalst: Onder martieners en bietsers. 1946)
• .... de verantwoordelijken, die in weerwil van tralies, pantserdeuren en de andere middelen, waarover ze hebben te beschikken, geen kans zagen de gannef aan de ketting te houden. (Willem van Iependaal: De commissaris kan me nog meer vertellen. 1951)
• Dag smerige, stinkende gannef van me! (Piet Bakker: Kidnap. 1953)
• Want zulke ganneffen kunnen we niet gebruiken in de club. (Anne de Vries: Ratje, een jongen van de straat. 1955)
• Door de alcoholnevels kwam de vage ongerustheid: stel je voor dat die gannef van de gelegenheid gebruik maakt om Maria eens grondig te rampetampen? (Bouke B. Jagt: De muskietenoorlog en andere verhalen. 1978)
• Die gannef jat toch hoop ik geen gereedschap hè? (Ben Borgart: Een lange weg naar Tipperary. 1979)
• Twee miljard is naar schatting minimaal het bedrag dat van onze belastingcenten jaarlijks naar gannefen van de onderzoeks & organisatiemafia stroomt. (de Volkskrant, 03/04/1993)
• De vrouw verzuchtte: ‘Zo’n inhalige gannef.’ (Peter Brusse: Onder de mensen. M. J. Brusse (1873-1941) journalist. 2017)