Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 02-09-2023

ei

betekenis & definitie

1) (sch.) drol. Kijk onder: 'een ei leggen'.

2) (1959) (vnl. jeugd) (vaak verkleinvorm) scheldwoord voor een halfzacht persoon, een doetje, een sukkel. Soms ook: dom iemand.

• Jan was even verbluft door de brutaliteit waarmee zulk een slap ei als Lammers te werk was gegaan. (Willy van der Heide: Kunstgrepen met kunstschatten. 1959)
• Goed, ze mochten me belachelijk vinden, een ei en een sukkel, maar ik was toevallig wel de vriend van Jetta Geerts, het grootste stuk van Den Helder! (Imme Dros: Lange maanden. 1982)
• 'Eitje, eitje, eitje,' hoorde en zag ik een zaal vol linkse kiezers de lijsttrekker van de VVD uitjouwen. (Henk Spaan: Kermis op de dam. 1983)
• Ei: dom persoon. (Kristiaan Laps: Nationaal scheldwoordenboek. 1984)
• Hij doet net of hij ons niet ziet,’ fluisterde ze verontwaardigd. ‘Hij ziet ons ook niet, ei!’ kaatste Kim terug. (Muziek Express, augustus 1987)
• Die was een tijdje geleden zelfs verliefd op haar, maar mijn nichtje vond hem maar een ‘ei’ en bovendien had ze al een vriend. (Popfoto, december 1988)
• Alle schrijvers zijn eitjes. (Adriaan Bontebal: De Ark. 1990)
• Ik vind de man echter een eitje en neem hem nog steeds kwalijk dat hij een tijd in een EO-programma heeft gezeten. (Nieuwe Revu, 30/05/1991)
• Bij Veronica vonden ze hem maar een raar ei, maar het was een heel leuk programma. (HP/ De Tijd, 29/10/1993)
• Ga je je verkleden, eitje? (Boudewijn Büch: Het bedrog. 1993)
• En zoals altijd bleek wat een slap ei die Toon was. (Herman Brusselmans: Het einde van mensen in 1967. 1999)
• Gekreun links en rechts, ik zag het witte spijkerpak van meneer Schütter gebogen over Arie van Es, het eitje uit de klas. (Adriaan van Dis: Dubbelliefde: geschiedenis van een jongeman. 1999)
• God, wat een eitje is dat zeg, die Boogerd. Niks presteren en maar blij doen. (Vrij Neder-land, 22/07/2000)
• De rechters, zij kennen het dossier: ‘U bedoelt dat Frekie een kwetsbare jongen is.’ Flip en Flap knikken. ‘Hij is een eitje.’ (Rob Zijlstra: Zittingszaal 14. Schurken, schlemielen en geboren pechvogels in de Groninger rechtbank. 2007)
• Hij is geen softie, geen watje, geen ei, geen zijden sok, geen homo, geen doetje, geen zuurpruim. (Martin Bril: Het leed dat liefde heet. 2009)
• Als het op dierenleed aankomt, ben ik namelijk een enorm ei. Als ik een dood beest langs de weg zie liggen, krijg ik spontaan kippevel en word ik altijd boos op ons -mensen. (Erica van Dam: Simpel. Columns. 2009)
• Geen John Wayne; zijn personages zijn te rechts, en James ‘Jimmy’ Stewart is een ei, met zijn te hoog opgetrokken broek en weeïge dictie. (A.H.J. Dautzenberg: Extra tijd. 2012)
• ‘Je bent een vies geil hoertje met een opengesperd kontje en ogen die smeken om nog meer zaad.’ Weer zwijgen we allebei even.
‘Niet hier, ei,’ antwoordt ze kort. (Martijn Neggers: De mensen die achterbleven. 2016)
• Waarop Tosca kan hebben gezegd: ‘Het is geen parkeergarage, ei.’ (Peter Buwalda: Otmars zonen. 2019)

3) (1991) (mar.) hoofd: 'Hij kreeg een stuiter voor zijn ei': een klap voor zijn kop.

• (Fré Harmsen: Van baroe tot branie. Termen en zegswijzen bij de Koninklijke marine. 1991)

3) (1914-1918) (sold.) bom. Kijk onder eitje (5)*.

4) (1990+) (mode) bijnaam van een militair jasje voor vrouwen, ontworpen door de winkelketen van Madeleine Pauw van Pauw.

• De rok zit niet meer in de collectie, de laarzen zijn door de klanten al jaren geleden ingeruild voor gympen. Alleen het beroemde jasje, ‘caban’ zeggen ze bij Pauw, dat is er nog steeds. Al is wat intern ‘het ei’ wordt genoemd, een wijd en comfortabel kledingstuk van dubbele kasjmier dat het midden houdt tussen een vest en colbert, tegenwoordig een stuk populairder. (Milou van Rossum & Daan Brand: De Nederlandse mode in 100 kledingstukken. 2016)

5) (1944) (Gent, inf.) borrel; jenever.

• Voor een borrel bevat onze lijst 80 benamingen tegen 21 bij De Vriese (oude en nieuwe te zamen): Akwaviva, afzetterke, artevelde, actie; bak, baviaan, bijterke, billenbijter, bobijntje; chasse-calé, champetter; dreupel; ei; fixe en avant; gaai, gans, garde champetter, gendarm, glazen boterham, glazeke van assurantie, goeie, goutte; hard ei, halve scheut, hertepijne, nen Hoorebeke, hessenpikker; kegel, kèwe, klal'e, ko, koele, kooldrager, kwak, kwek, kwakkel, kwiatus, kelkske, kriekske, kerelleke; lampioentje, lanteernke, Jantje, lappe-tsanne, lepel, loeze ; maagzetterke, maatje, martiko, mamme, metserscognac; nijperke; oliepille; ramenast, ratakwak ; pekelharing van 3 sens; sampampel, scheute, schietuit, schiedam, sédentaire, schrapnel; scheerweg, slaapmutseke, slijmsnijerke, siijmstekker, snaps, stokersmastelle; tiet, tsille, twisdrijver ; uitlooperke; vicares, viterke, eene van vijve; wittenbuik; eene van zesse; zierke, zeupe, zuivere. (Oostvlaamsche Zanten, april-mei-juni 1944)

6) (1941) (luchtv.) leerling-piloot.

• Dat men voor „half gek worden" de uitdrukking „in de vrille vallen" gebruikt, ligt nogal voor de hand, terwijl ook de aanduiding „ei" voor een leerling-vlieger evenmin als het eveneens gebruikelijke „quirk" nogal verklaarbaar is. (De Indische courant, 12/07/1941)