Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 13-08-2021

dief

betekenis & definitie

1) (1972) (inf., vnl. in Vlaanderen) (meestal verkleinvorm) clitoris. Syn.: claxon*, deurbel*, klit*; knopje*; lustknopje*.

• Het niet meer uithoudend liet ik me hand zakken, om in lange halen me clitoris te strijken, die we op school gewoon onze dief noemden. (Louis Paul Boon: Mieke Maaike’s obscene jeugd. 1972)
• Zusje voelde ook wel, dat haar spelonk plots bewoond was en gauw wou ze zich nog op ... ze opnieuw het diefje van haar vriendin-o, wat had ze de handen vol! ... (Louis Paul Boon: Eens, op een mooie avond. 1987)
• Hij zag de volmaaktheid van haar geoefende geslacht, als zij op zijn aandringen haar gêne overwon, en over hem heen kwam knielen, vlak boven zijn gezicht, en haar buitenste donkere schaamlippen met die gelakte nagels wijd uiteentrok om hem haar geheim prijs te geven: het monnikskapje, door haar ‘diefje’ genoemd, de roze kartelrandjes, die net als zijn eikel van kleur konden veranderen als je er alleen naar keek (m’n mosseltje)... (Geerten Meijsing: Altijd de vrouw. 1991)
• Clitoris: kittelerreke, zenuwcentrum van de helft van de Antwerpse bevolking, men noemt het ook dief of schoenmaker. (Jack de Graef: Het Antwerps dialect van dezekestijd tot in de 21e eeuw. 1999. 11e druk)
• (Piet van Sterkenburg: Rot zelf lekker op. Over politiek incorrect en ander ongepast taalgebruik. 2019)

2) (20e eeuw) (steeds verkleinvorm) (Scheveningen, visserij) zie citaat.

• diefje benaming door vissers van een klein Frans vissersvaartuig. De bemanning ervan oefende zelf de zeevisserij uit maar zij haalde ook meer dan eens 's nachts de netten van op haring vissende loggers (zie - ) leeg. Aangezien deze netten over een lengte van enige kilometers in zee stonden was controle op deze stroperij niet goed mogelijk, (Piet Spaans: De spreektaal van de Scheveningse kustbewoners. 2004)