Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 19-04-2024

boven zijn theewater zijn

betekenis & definitie

(19e eeuw) (euf.) dronken zijn.

• Zoodra Flanor naast hem stond, keek hij hem weder zoo bar en vernederend aan over den schouder als zijne lodderige varkensoogen toelieten. Maar Flanor, ofschoon hij bleek werd van kwaadheid en boven zijn theewater was, vermande zich, ten einde nù geen twist te krijgen en keerde het ondier den rug toe. (Johannes Kneppelhout: Studentenschetsen. 1841)
• Monsieur Maretheux, zijn directeur in de Rue Cassette, die een zeer loffelijk getuigschrift van hem gegeven had - want Legüenne stond aangeschreven als een goed werkman, al was hij een enkel keertje wel wat boven zijn theewater geweest - verleende hem, op zijn verzoek, reeds met den daaraanvolgenden Zaterdag zijn eervol ontslag. (De Gids. Jaargang 72. 1908)
• Het Nederlands zal wel voor geen taal onderdoen in vindingrijkheid van verzachtende termen voor dronkenschap en een borrel. ‘Hij drinkt’, ‘hij is aan de drank’ zijn al niet meer sterk eufemisties. Toegefelijker is men voor iemand die zich eenmaal te buiten gaat: hij heeft de hoogte, hij heeft wat te veel, hij is opgewonden, vrolik, of met vreemde woorden: tipsy, angeheitert, ému. Aangeschoten is alweer een versleten vergoeliking. Een politie-eufemisme is: ‘onder de invloed van de sterkedrank’. In volkstaal zegt men: hij is nat, vet; hij heeft 'm om, hij heeft het te pakken enz. Op dit gebied heeft de volkshumor vrij spel. Daarbij moet weer zorgvuldig geschift worden, want ieder weet dat de verschijning van een dronkaard niet overal ergernis geeft: de straatjongens zien alleen de grappige kant van het geval en drijven er naar hartelust de spot mee. Maar aan de andere kant zal juist hier de schertsende uitdrukking vergoelikend werken, omdat de glimlach de opkomende ergernis kan verdrijven. Zulke omschrijvingen zijn o.a.: met een nat zeil thuis komen, te diep in 't glaasje gekeken hebben, de kachel aan hebben (Groningen), een Schiedamse lanteern in zien kop hebben (Hogeveen), onder stoom zijn, 'n stuk in zijn laars (zijn kraag, zijn pet) hebben, een snee in zijn oor (zijn neus) hebben (Drente),1) boven zijn teewater (zijn bier) zijn, saliemelk gedronken hebben, een graantje gepikt hebben (Camera Obscura), half zacht, zowat tussen pruimen en krenten, een beetje onder de olie zijn. (De Nieuwe Taalgids. Jaargang 14. 1920)
• Men zegt: „Hij heeft den Prins gesproken; hij is tipsy; vet; zalig; sikker; kachel; lijk; hij heeft spraakwater in; is boven zijn bier; over zijn theewater; buiten westen; bestoven; hij heeft de hoogte; een stuk in zijn kraag; een nat zeil; een bok aan een touw; hij is van de natte gemeente; een nathals; een drankorgel; een sikkerlap; hij is dronken als een zwijn; snip; kartouw; hij weet van hemel noch aarde; ’t is een proppenschieter; graantjespikker; neuriebak; hij heeft een roes aan; hij zuipt als een tempelier; hij ligt voor merakel; haveloos als een zatlap; omdat hij te diep in het glaasje heeft gekeken; hij is afgelaaien; als ’n drankwagen; hij kan op z’n beenen niet staan; niet over de streep loopen; hij komt van Schiedam… (Eigen volk; algemeen tijdschrift voor volkskunde (folklore) en dialect voor Nederland, Oost- en West-Indië, Vlaanderen, Zuid-Afrika en Noord-Amerika. 1936)