Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 14-04-2023

bonneteur

betekenis & definitie

(19e eeuw) (< Fr. onderdanig groeter) (Barg.) hoffelijk bedrieger; oplichter; afzetter; kwartjesvinder*. Een 'bonnement' was een winst of opbrengst van een rondgang onder het publiek'. 'Le bonneteau': de kwartjesvinderij. Vgl. chevalier* d'industrie; hoogstapelaar*.

• Nog geen vijf jaren geleden stelden de “bonneteurs" zich tevreden met de gunstige gelegenheden, die de openbare feesten, kermissen en jaarmarkten aanboden; elders trof men hen niet aan. Weldra echter breidden zij hunne werkzaamheden uit en vond men ze bjj de rennen en in de treinen, die de bezoekers der in den omtrek der stad gelegen hippodromes vervoeren. (Bataviaasch handelsblad, 03/04/1886)
• Men vecht niet met een dief; men vecht niet met een kinderonteerder; men vecht niet met een bonneteur; men daagt hem niet voor de rechtbanken, waar geen gerechtigheid is, en niet voor magistraten, die slechts knechten zijn. (De Maasbode, 22/01/1892)
• Hij werd vechtersbaas, bonneteur, was met alle mogelijke deugnietenbenden aangespannen, zoodat men hem zelfs betrokken dacht inden inoord op mevrouw Harry, en men weet, dat zijn groote roem eerst van dit proces dagteekent. (Limburger koerier, 12/03/1898)
• Bonnetteur, hoffelijk bedrieger, iemand, die reizigers in spoorwegcoupés voorstelt kaart te spelen, waarbij hij altijd wint. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Een bonneteur is een speler met de kaarten, die 99 maal van de 100 wint; wijl men steeds bedrogen uitkomt, maakt de politie er strenge jacht op ’t is verboden spel. Hoe gaat het? Op veel bezochte wegen spant de bonneteur zijne paraplu open en vraagt u te wijzen onder welke dat drie kaarten een frank, twee frank of drie frank enz. liggen. Ge bebt gezien (meenen te zien) onder welke kaart gelegd werd, raad mis en ge zijt uw geld kwijt. (Limburger koerier, 07/08/1913)