bonneteur
(19e eeuw) (< Fr. onderdanig groeter) (Barg.) hoffelijk bedrieger; oplichter; afzetter; kwartjesvinder*. Een 'bonnement' was een winst of opbrengst van een rondgang onder het publiek'. 'Le bonneteau': de kwartjesvinderij. Vgl. chevalier* d'industrie; hoogstapelaar*. • Nog geen vijf jaren geleden stelden de “bonneteurs" zich tevreden m...