Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 29-04-2020

bonken

betekenis & definitie

1) (1935) (Barg.) opscheppen. Afgeleid van bonk (1): leugen, verzinsel.

• (J.C. de Buisonjé: Bargoense woordenlijst. 1935)
• (Enno Endt & Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• (Jan Berns: Hij zeit wat. De Amsterdamse volkstaal. 1993)

2) ( (1977) (inf.) copuleren. Elk werkwoord dat een beweging of handeling uitdrukt kan in principe als eufemisme fungeren voor het beoefenen van de geslachtsdaad. 'Bonken' in de betekenis van copuleren werd in 1977 (mogelijk voor het eerst) gebruikt door Koot en Bie (tijdens een live-optreden van de Klisjeemannetjes in Den Haag). Opmerkelijk is dat de Engelse term 'to bonk' (met dezelfde betekenis) eveneens in de jaren zeventig algemene bekendheid kreeg. De Engelse sensatiepers had het ongeveer een decennium later vaak over 'bonking Boris' (waarmee Boris Becker bedoeld werd), dit vanwege de teleurstellende prestatie van deze sportman in het seizoen van 1987. Het ondermaats presteren zou volgens diezelfde pers (The Sun e.a.) te wijten zijn aan 'too much bonking' (teveel neuken; maar met een woordspeling op het geluid van de tennisballen). Volgens The Oxford Dictionary of New Words (1991) was het werkwoord 'to bonk' al in de jaren vijftig gangbaar (als slang) en dook het in de jaren zeventig ook in geschreven bronnen op. Hebben Koot en Bie de mosterd gehaald bij de Angelsaksische pers?
Dat bonken in ons taalgebied al eerder geassocieerd werd met neuken, leert ons Paul de Wispelaere (Een Vlaming bekijkt Nederland. 1972): "Ik gebruik opzettelijk niet het Hollandse 'neuken' dat aan fantasieloos bonken en stompen doet denken, noch het even Hollandse 'naaien' dat als een vakterm klinkt ; vogelen is luchtig, het houdt verband met stijgen, vliegen en zweven…. ".

• Hier, hier, die ligt te bonke in het donker in 1977. Legt er één met het lich uit te rolbezeme in Nederland in 1997! Je heb toch wel een bedlampie ? (Het Simplistisch Verbond: Hengstenbal. 1977)
• (Geïllustreerde Encyclopedie van de Sexualiteit. Ned. vertaling van The Visual Dictionary of Sex. H.J.W. Becht-Amsterdam. 1977-1980. Woordenlijst p. 126)
• ... dat is nog geen reden om te gaan zitten bonken op kosten van de gemeenschap. (Hans Plomp: Kort geleden. 1979)
• Niet zo'n gekleurd blad over filmsterren en hoe ze met elkaar liggen te bonken, maar een serieus blad. (Simon Carmiggelt: De rest van je leven. 1979)
• ‘t Is anders een pittig wijffie, hè? Als ik niet dood was, zou ik daar best effe een nummertje mee willen bonken. (Dimitri Frenkel Frank: De kleinste hond ter wereld. 1980)
• Hoe naaide een truckchauffeur van Amcon? Hoe werd er gebonkt in de Pijp? (Dimitri Frenkel Frank: Hoge hakken, echte liefde. 1980)
• Hij stelde zich beurtelings voor dat ze de eerste de beste jongen in een café had opgepikt en nu vrolijk lag te bonken... (Dimitri Frenkel Frank: Hamlet’s Whisky. 1984)
• (Ad van Gaalen en Frans van den Mosselaar: Kèk mè nâh. Plat & bekakt Haags. 1985) (p. 52)
• Zijn vriendin, lekker gebruind, ligt te bonken in een of andere hut. (Jan Cremer (en anderen): De liefdes van Jan Cremer. 1988)
• Met mijn tante erop los bonken en ondertussen aan Althusser denken. (Kees ’t Hart: De neus van Pinokkio. 1990)
• Voor het eerst had ze gemerkt dat ze werkelijk opgewonden werd van het bonken dat ze samen deden... (Lydia Rood: Buslucht. 1992)
• Voor ik, deerlijke druiloor, aan mijn einde kom wil ik bar graag zo zwaar bonken met een geschifte gleuf dat mijn afgematte lid gallig wordt. (Piet Grijs in Vrij Nederland, 10/04/1993)
• Hij beet zachtjes in mijn schouder en bonkte er vrolijk en ruig op los. (Marjan Berk: Een mooi leesboek. 1994)
• Mijn buurvrouw ja, de zondares, die elke nacht ligt te bonken met een andere vent, die zal hem wel knijpen. (Minke Douwesz: Strikt. 2003)
• ‘Volgens mij,’ zei ik in het Nederlands, ‘wil ze dat we haar bonken.’ (Özcan Akyol: Eus. 2012)

3) (1987) (homotaal) anaal contact hebben; kontneuken.

• (Arendo Joustra: Homo-erotisc woordenboek. 1988)
• (www.gaysite.nl)