opscheppen
opscheppen - regelmatig werkwoord uitspraak: op-schep-pen 1. vanuit een schaal of een pan op een bord doen ♢ mag ik nog wat opscheppen? 2. ergens veel nadruk op leggen omdat je er erg trots op bent ...
Muiswerk Educatief (2017)
opscheppen - regelmatig werkwoord uitspraak: op-schep-pen 1. vanuit een schaal of een pan op een bord doen ♢ mag ik nog wat opscheppen? 2. ergens veel nadruk op leggen omdat je er erg trots op bent ...
Dr. E. Schröder (1980)
Wanneer wij zeggen: Moeder schept op, kan dat twee verschillende dingen betekenen. In de eerste plaats: moeder schept de maaltijd op de borden en in de tweede plaats: moeder snoeft, moeder pocht. Wij hebben te maken met één werkwoord dat zowel letterlijkals figuurlijk gebruikt wordt. Eigenlijk is opscheppen: met een schep of schop omh...
F. Stoett (1977)
bluffen, snoeven; een elliptische uitdrukking die in de 16de eeuw luidde met de grote (pol)lepel opscheppen. Oorspr. wil de uitdr. derhalve zeggen royaal opdissen (Fr. mettre les petits plats dans les grands) en vandaar: de grote heer uithangen, snoeven, pochen. Dezelfde betekenisontwikkeling heeft hier dus plaats gehad als bij opsnijden (zie het v...
Van Dale Uitgevers (1950)
(schepte op, heeft opgeschept), 1. met een schepper, een schop enz. uit de laagte ophalen of van de grond opnemen : water uit de beek opscheppen; kolen, as opscheppen; — (zegsw.) opgeschept liggen, iets maar voor het opscheppen hebben, ter aanduiding dat iets in overvloed voorhanden is; 2. (van spijzen) uit de pot of ketel in de schotel doen...
M. J. Koenen's (1937)
schepte op, h. opgeschept (1 met lepel, schop ergens in scheppen; in het alg. opdissen; 2 brani maken, opsnijden, snoeven): 1. de soep opscheppen; zal ik het eten maar opscheppen? uit de pot scheppen op de schotel; ik heb het ook niet voor ‘t opscheppen; zegsw. ergens de peentjes (of: de boel) opscheppen, in rep en roer brengen, lawaaimaken;...
Jozef Verschueren (1930)
('op) (schepte op. heeft opgeschept) 1. scheppend omhoogbrengen: water uit een plas -. 2. uit pot of ketel op een schotel enz. scheppen: het eten, de soep -; iets maar voor het hebben, het in overvloed voorhanden hebben. ➝ boel, peen. 3. opdissen: zeg aan de meid dat ze mag -. 4. drukte, branie maken: je moet hier niet zo komen -.
F.A. Stoett (1923-1925)
D.i. bluffen, snoeven, met veel drukte spreken; eene elliptische uitdrukking, die in de 16de eeuw luidde met de groote pollepel (op)scheppen, zooals blijkt uit Sart. II, 2, 61: ghy schept met de groote pol-lepel; III, 1,87: hy schepte van den hogen boom; met de groote pollepel; III, 3, 28: met de groote pol-lepel op scheppen...
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: