Wat is de betekenis van opscheppen?

2024-04-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

opscheppen

opscheppen - regelmatig werkwoord uitspraak: op-schep-pen 1. vanuit een schaal of een pan op een bord doen ♢ mag ik nog wat opscheppen? 2. ergens veel nadruk op leggen omdat je er erg trots op bent ...

2024-04-25
Van aalmoes tot zwijntjesjager

Dr. E. Schröder (1980)

Opscheppen

Wanneer wij zeggen: Moeder schept op, kan dat twee verschillende dingen betekenen. In de eerste plaats: moeder schept de maaltijd op de borden en in de tweede plaats: moeder snoeft, moeder pocht. Wij hebben te maken met één werkwoord dat zowel letterlijkals figuurlijk gebruikt wordt. Eigenlijk is opscheppen: met een schep of schop omh...

2024-04-25
Spreekwoorden en gezegden

F. Stoett (1977)

Opscheppen

bluffen, snoeven; een elliptische uitdrukking die in de 16de eeuw luidde met de grote (pol)lepel opscheppen. Oorspr. wil de uitdr. derhalve zeggen royaal opdissen (Fr. mettre les petits plats dans les grands) en vandaar: de grote heer uithangen, snoeven, pochen. Dezelfde betekenisontwikkeling heeft hier dus plaats gehad als bij opsnijden (zie het v...

2024-04-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Opscheppen

v., (op)skeppe; (snoeven), ophakje, -sprekke, -snije, sprekke, swetse, poffe (en blaze).

2024-04-25
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Opscheppen

(schepte op, heeft opgeschept), 1. met een schepper, een schop enz. uit de laagte ophalen of van de grond opnemen : water uit de beek opscheppen; kolen, as opscheppen; — (zegsw.) opgeschept liggen, iets maar voor het opscheppen hebben, ter aanduiding dat iets in overvloed voorhanden is; 2. (van spijzen) uit de pot of ketel in de schotel doen...

2024-04-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

opscheppen

schepte op, h. opgeschept (1 met lepel, schop ergens in scheppen; in het alg. opdissen; 2 brani maken, opsnijden, snoeven): 1. de soep opscheppen; zal ik het eten maar opscheppen? uit de pot scheppen op de schotel; ik heb het ook niet voor ‘t opscheppen; zegsw. ergens de peentjes (of: de boel) opscheppen, in rep en roer brengen, lawaaimaken;...

2024-04-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

opscheppen

('op) (schepte op. heeft opgeschept) 1. scheppend omhoogbrengen: water uit een plas -. 2. uit pot of ketel op een schotel enz. scheppen: het eten, de soep -; iets maar voor het hebben, het in overvloed voorhanden hebben. ➝ boel, peen. 3. opdissen: zeg aan de meid dat ze mag -. 4. drukte, branie maken: je moet hier niet zo komen -.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-25
Nederlandse spreekwoorden

F.A. Stoett (1923-1925)

Opscheppen

D.i. bluffen, snoeven, met veel drukte spreken; eene elliptische uitdrukking, die in de 16de eeuw luidde met de groote pollepel (op)scheppen, zooals blijkt uit Sart. II, 2, 61: ghy schept met de groote pol-lepel; III, 1,87: hy schepte van den hogen boom; met de groote pollepel; III, 3, 28: met de groote pol-lepel op scheppen...