Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 17-01-2022

bek

betekenis & definitie

(1240) (inf.) mond: 'Hou je -.' Amsterdamse studententaal (maar verouderd) is: 'Bek stijf!' (zie citaat 1897). Eveneens in het Zuid-Afrikaans (zie Jean Branford: A Dictionary of South African English. 1987). 'Een bek als een hooischuur': een grote mond. Al bij Samuel Coster, Spel van Tiisken vander Schilden, vs. 1037: `Een mont, ghelijck een deur van een hoyschuyr.' In de jeugdtaal betekent 'een bek hebben': durf om te praten (Marc Hofkamp & Wim Westerman: Aso’s, bigi’s, Crimi’s. Jongerentaalwoordenboek. 1989). Verder nog de uitdrukkingen: ‘geen bek meer open doen (dood zijn); ‘iemand op zijn bek geven’ (in het gezicht slaan); ‘op zijn bek vallen’ (zich belachelijk maken). Kijk ook onder bekwerk*.

• bek, beteekend eigendlijk de Bek van een Voogel, bij de Latijnisten Rostrum genaamd, maar ruimer werd het genoomen bij het ruuwe Volk, voor de mond: als blijkt houd uuw bek: houd uuw bek toe: ik sal uuw voor uuw bek bruien, ens. (W.A. Winschooten: Seeman, behelsende een grondige uitlegging van de Neederlandse Konst, en Spreekwoorden.... die uit de Seevaart sijn ontleend. 1681)
• ‘Houd uw bek!’ beveelt de korporaal, ‘of ik laat u dadelijk in arrest brengen!’ (Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1861)
• Wil jij je bek wel eens houden? (Justus van Maurik: Papieren kinderen. 1888)
• We leerden bij deze gelegenheid een Amsterdamsche studenten-uitdrukking kennen: “Bek stijf," welke zooveel beteekent, als „Houd je mond!" (De Graafschap-bode, 27/02/1897)
• „Hou jij je bek," riep hij en raasde en schold door. (Nederland. Jaargang 67. 1915)
• ‘Op de vergadering durft die Vereecken zijn bek niet opendoen,’ zei De Keizer. (Willem Elsschot: Een ontgoocheling. 1921)
• Hou je groote, brutale bek, antwoordt de bekroonde. (Maurits Dekker: Amsterdam. 1931)
• Delsing, je moet je bek houden! (Godfried Bomans: Pieter Bas. 1936)
• ‘Hou je bek !5 zegt de schipper en duwt de heupen van de Moffin voor zich uit in het duister. (Marianne Philips: Tussen hemel en aarde. 1947)
• (Dr. C.G.N. De Vooys: Verzamelde taalkundige opstellen. Deel III. 1947) p. 228
• En verder je bek dicht of ik flikker je meteen de petoet in. (Piet Bakker: De slag in de Javazee. 1951)
• Friese boeren met grote sigaren in de bek... (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. 1964)
• Aan je beurse bek te zien ben je in de buurt van wat al te rauwe mensen geweest. (Rinus Ferdinandusse: Naakt over de schutting. 1966)
• Bek houe, jonkje, anders zal ik jou es vol smeren! (Olaf J. de Landell: Het bloeien van de porselein-boom. 1974)
• Hou je bek,' zei de man, maar zonder enige woede in zijn stem. (Janwillem van de Wetering: Het lijk in de Haarlemmerhouttuinen. 1979)
• Als ik me goed herinner heeft ze een bek als een hooischuur, en dat hoor je. (Panorama, 04/01/1991)
• (B.J. Martens van Vliet: De vollekstaol van de stad Uterech. 2008)