Wat is de betekenis van bek?

2024-12-06
Indonesisch Nederlands woordenboek

W. J. S. Poerwadarminta en dr. A. Teeuw (1950)

bék

I 1 wijkmeester; 2 wijk. II back, achterspeler.

2024-12-06
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

2024-12-06
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

bek

(1240) (inf.) mond: 'Hou je -.' Amsterdamse studententaal (maar verouderd) is: 'Bek stijf!' (zie citaat 1897). Eveneens in het Zuid-Afrikaans (zie Jean Branford: A Dictionary of South African English. 1987). 'Een bek als een hooischuur': een grote mond. Al bij Samuel Coster, Spel van Tiisken vander Schilden, vs. 1037: `Een mont, ghelijck een deur...

2024-12-06
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

bek

bek - Zelfstandignaamwoord 1. (anatomie) snavel van vogels De eenden eten het kroos met hun bek. 2. (anatomie) mond van dieren De hond draagt de puppies in zijn bek. 3. (dysfemisme) mond van een mens De vent heeft ee...

2024-12-06
Jargon & Slang van Junkies en dealers

Marc De Coster (2017)

Bek

Bek - slangterm voor 14 gram heroïne.

2024-12-06
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

bek

bek - zelfstandig naamwoord 1. mond van een dier ♢ ik mocht onze hond niet in de bek kijken 1. breek me de bek niet open! [daar zou ik heel wat slechte dingen over kunnen vertellen] ...

2024-12-06
Verklarend woordenboek Nederlands-Indië

Pieter Johannes Veth (2003)

bek

bek [inlandse wijkmeester]. Is niets dan het naar het Maleise klankstelsel vervormde wijk van wijkmeester.

2024-12-06
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

bek

(de, -ken) in België ook: gaspit, pit van een gasfornuis, golf in het haar.

Wil je toegang tot alle 20 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-12-06
Molenwoordenboek

B.D. Poppen (2000)

Bek

Boogvormig stuk aan de bovenzijde tussen lange en korte hoek van het zeil.