1) (1990+) (vastgoedsector) huis: '500 deurtjes doen' (500 woningen kopen of laten bouwen).
• (Pieter Kort: Bisnis Babbel. 1996)
2) (1984) (jeugd) onhandig persoon.
• Deur, onbenullig persoon. (Kristiaan Laps: Nationaal Scheldwoordenboek. 1984)
• Deur, Onhandig persoon: Zijn brommer is altijd stuk. Dat kun je ook verwachten bij zo’n deur. (Marc Hofkamp & Wim Westerman: Aso’s, Bigi’s, Crimi’s. Jongerentaalwoordenboek. 1989)
• Deur, onhandig iemand: moet je die klojo bezig zien, wat een deur zeg! (C.A.J. Hoppenbrouwers: Jongerentaal: de tipparade van de omgangstaal. 1991)
• (Marnix en Marjan van Lichtenvoorde: Nieuwe woorden van de jaren negentig. 1993)
3) (17e eeuw) (sch.) vrouwelijk geslachtsdeel. Zie ook: deurklopper*.
• In het zeventiende-eeuwse Nederlandse erotische taalgebruik komt bovendien een gelijkaardig begrippencomplex voor: "deur" (vrouwelijk geslachtsdeel), "slot" (vagina), "sleutel" (penis) en "voor de deur kloppen" (coïre)… (de Nieuwe Taalgids. Volume 85. 1993)
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk