Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 07-03-2022

altijd ziek of onderweg

betekenis & definitie

(19e eeuw) (cliché) bijna altijd ziek en anders klaar om het te worden. Ook gezegd wanneer iemand steeds smoesjes gebruikt.

• Als men den zegen van acht kinderen heeft, is er bijna altijd ééntje ziek of onder weg om het te worden. (D.P. Bohn-Beets: Onze buurt. 1861-1864)
• Ik zal 't hem zeggen.... 't Is vervelend voor Jeanne altijd ziek of onderweg.... (Top Naeff: Aan flarden. 1901)
• Mij is iemand bekend die vroeger dik gekleed ging en altijd ziek of onderweg was, en die er nu veel beter aan toe is, sinds zij sinds een jaar minder kleederen draagt. (Het volksdagblad, 22/05/1906)
• Van Agt heeft gezegd, dat hij nu eindelijk-een kabinet in elkaar heeft gezet met hardwerkende mensen. Alsof die in het vorige kabinet niet zaten. Hij vergeet, dat hij daarin degene was die altijd ziek of onderweg was, die bij dé Tour de France of de Vierdaagse zat. Hij vergeet ook, dat in die regering AR-mensen als Boersma en De Gaay Fortman zaten. (Het vrije volk, 31/12/1977)
• Molière stak de draak met de hypochondrie waaronder zijn tijdgenoten leden en nam en passant ook de medische stand op de hak. De heer des huizes, altijd ziek of onderweg, wil dat zijn dochter trouwt met een arts. (De Volkskrant, 30/12/1995)
• De vrouw had een overgrootvader met een scherpe tong, die wel eens over een bepaald soort mensen zei: “Altijd ziek of onderweg, maar kermis? Nèt beter!” (Will Kraaijeveld: Dat wilde je zelf: Kroniek van een vrouw die te lang zweeg. 2019)
• Als je zo redeneert is Amerika altijd ziek of onderweg geweest, mooi en verdoemd. (Alfons Lammers: Het ergste moet nog komen. 2021)