Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 01-09-2020

alle joden

betekenis & definitie

(1904) (sch.) uitroep van verwondering of schrik; vaak met de toevoeging 'in de tempel van Mozes'. Als variant op het meer alledaagse allemachtig!

• Alle joden, wat een glijbaan had-ie, de luizen braken d'r d'r nek op... (Henri Hartog: Sjofelen. 1904)
• Alle Joden, freule! bulderde hij.... (Onze Eeuw. Jaargang 7. 1907)
• God-alle-joode.... als ze nou niet steven op steven zetten, en zich weer in het zweet roeiden, was alle kans verkeken. (Israël Querido: De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 1. 1912)
• Alle joden, wat 'n boerentrien... (Onze Eeuw. Jaargang 15. 1915)
• `Alle joden nog an toe, Dolleboter ...!', bromde de ontstelde commissaris, `waar komen al die mensen vandaan?' (F.R. Eckmar, pseud. van Jan de Hartog: De maagd en de moordenaar. 1938)
• (Huizinga’s spreekwoorden en gezegden. 1994)