Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 27-02-2020

allemachtig

betekenis & definitie

(19e eeuw) (inf.) erg, in hoge mate. 'Allemachtig moeilijk'.

• Hoor je dat vrouw! Hij heeft al een meisje! Die is d'r ook aldermachtig vroeg bij! (Ferdinand Langen: In pyama. 1946)
• Je doet zo allemachtig veel indrukken op. (Jan Wolkers: De kus. 1977)
• allemachtig, bn. en bw. Ook: heel erg, buitengewoon. |’t Smaakt allemachtig lekker. Wat is ’t hier ’n allemachtige grôte troep! (J. Pannekeet: Westfries woor-denboek. 1984)
• (Siemon Reker: Dat gezegd hebbend. Taal in politiek Den Haag na 1950. 2019)