Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 09-06-2021

afwerken

betekenis & definitie

(1983) (prostitutie) (iemand) seksueel aan zijn trekken laten komen.

• Een zestal meiden, jonge hoeren of oude wijven, die de klanten snel afwerk-ten, de troosteloze stemmen, het gehijg en gesteun overstemd door het lawaai van de voortdenderende goederentreinen op het naastliggende rangeerspoor, door de zware vrachtwagens die grommend over de brug rolden. (Jan Cremer: De Hunnen. 1983)
• De met zeepsop afgewerkte klanten hadden daar de klére in dat ze voor hun dure poen zo snel waren afgewerkt, maar durfden meestal niks te zeggen.... (Haring Arie: De Sarkast. 1989)
• Voor de verbouwing van het Centraal Station had je overal nissen. Daar kon je een klant afwerken. (Nieuwe Revu, 30/08/1990)
• Inmiddels klaagde ze over alweer een andere klant die ze eerder die avond had afgewerkt. (Joost Zwagerman: Vals licht. 1991)
• Aan het eind van de Utrechtsestraat is een parkje waar je mannen kan afwerken. (Karina Schaapman: Zonder moeder. 2004)
• PvdA-wethouder Adri Duivesteijn van Almere heeft per onmiddellijk zijn functie neergelegd. Neen, hij heeft zich niet laten afwerken in het fietsenhok, maar heeft er samen met burgemeester Annemarie Jorritsma wel voor vele duizenden euri’s aan taxpoet doorheen gejaagd. (www.geenstijl.nl., 01/02/2008)
• Er werd veel aan de deur gepeesd daar. Afwerken gebeurde in de woonkamers boven. (Louise Fokkens: Ouwehoeren. Verhalen uit de peeskamer. 2011)
• Daar zat een wijf uit Den Haag en ook bij haar werd je goed afgewerkt. (Raoul Serrée: De wallen in de jaren ’60. Verhalen van prostituees, penoze en de postbode. 2015)