Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 07-09-2022

snel

betekenis & definitie

1) (1966) (jeugd) (gezegd van kleding, voorkomen, opvattingen enz.) modern, opvallend; hetgeen vroeger hip* noemde. Reinsma citeert Hitweek van 1966.

• Die avond heb ik me van m'n beste kant laten zien. Stem halve octaaf omlaag, snelle outfit, gigolo op de dansvloer etc..., etc... (Countdown, januari 1988)
• Goed, echt iets voor snelle meiden, die Body Art-glimmers. (Club, maart 1988)
• Zijn hele imago verdwijnt, hij draagt 'snelle' kleding en probeert zich net als zijn vrienden op een skateboard te verplaatsen. (Oor, 19/10/1991)

2) (19e eeuw) (Vlaanderen) (m.b.t. een meisje of vrouw) mooi, bevallig.

• Snel betekent 'vlug' en kreeg in Gent de beteekenis van lief, schoon , men spreekt er van eenen snellen man en van een snel meisje, in den zin van schoonen man, lief meisje. (Handelingen van het XIV Nederlandsch taal- en letterkundig congres. 1876)
• Bert lachte luider en Rik ging voort: ,,Wanneer heeft de trouw plaats? Een ,,snel” meiske, Bert !” (Omer Wattez: Van twee Koningskinderen. 1897)
• Van nichtje Mimi had ik me thuis, in argelooze opgetogenheid eens laten ontvallen dat het een snel meisje was. (Stijn Streuvels: Avelghem. 1946)
• Een snel meiske staat voor ons mooie meid. (Hans Rombouts: Vloeiend Vlaams. 1990)
• Snel, bn. en bw. 1) pittig, leuk, lief, schoon. Da mèske is e snel joenk, hè?! Ma, Maree, wa-d-e snel bloeske da ge daar aan hèt!... (H. Diddens: Woordenboek van het Mechels dialect. 1999)
• (Herman J. Claeys: Vlaams Dialecten woordenboek. 2001)