Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 19-04-2024

afgeladen

betekenis & definitie

1. (1906) (Barg.) uitgeput. Syn.: afgeknoedeld*; afgepeigerd*.

• Me niese is afgelajen. (Köster Henke: Boeventaal. 1906)
• Afgelajen, (Barg.) af, op, afgetobd, uitgeput. (Fokke Bos: De vreemde woorden. Derde druk. 1955)

2. (1910) (Barg.) stomdronken. Eigenlijk: volgeladen, vol van drank.

• "Hoe later in de avond, hoe beter volk" -leerde Toos technisch, "en hoe langer je ze de kans geeft om afgelaje te rake..." (Nieuwe Rotterdamsche Courant, 01/12/1910)
• ‘Hoe later in de avond, hoe beter volk’ leerde Toos technisch, ‘en hoe langer je ze de kanst geeft om afgelaje te raken... (M.J. Brusse: Het rosse leven en sterven van de Zandstraat. 1912)
• Reken-maar... fan Kareltje... as dat-ie afgelaje is... Komp fan de jepper... Nou kan ie nie meer anpronke! (Israël Querido, De Jordaan: Amsterdamsch epos. Deel 4: Mooie Karel. 1925 (zesde druk). Eerste druk: 1924)
• Meid, maak toch niet zo'n verdomde herrie! M'n kop barst haast. Een wonder! .... Mot u maar niet zo afgelaje thuis komme. (A.M. de Jong: Een verdoolde. 1932)
• Men zegt: „Hij heeft den Prins gesproken; hij is tipsy; vet; zalig; sikker; kachel; lijk; hij heeft spraakwater in; is boven zijn bier; over zijn theewater; buiten westen; bestoven; hij heeft de hoogte; een stuk in zijn kraag; een nat zeil; een bok aan een touw; hij is van de natte gemeente; een nathals; een drankorgel; een sikkerlap; hij is dronken als een zwijn; snip; kartouw; hij weet van hemel noch aarde; ’t is een proppenschieter; graantjespikker; neuriebak; hij heeft een roes aan; hij zuipt als een tempelier; hij ligt voor merakel; haveloos als een zatlap; omdat hij te diep in het glaasje heeft gekeken; hij is afgelaaien; als ’n drankwagen; hij kan op z’n beenen niet staan; niet over de streep loopen; hij komt van Schiedam… (Eigen volk; algemeen tijdschrift voor volkskunde (folklore) en dialect voor Nederland, Oost- en West-Indië, Vlaanderen, Zuid-Afrika en Noord-Amerika. 1936)
• De volgende omschrijvingen en andere benamingen, soms duidend op ver-schillende graad van dronkenschap, worden aangetroffen: 'n slokkie op, hem hebben zitten, stuk in de kraag hebben, beschonken, vet, hem op hebben, be-zopen, stomdronken, stevig aangeschoten, afgeknoedeld, zat, sikker of sikkem, teut of half teut, afgelaje, lazerus, afgetuigd, onder den olie, kachel zijn, keep zijn, lam, tipsy, as 'n maleier. 'n Stuk of twintig benamingen! (H. Dijkhuis: Vijftig dagen in een Jordaans kosthuis. 1939)
• Afgeknoedeld: stomdronken. (Maurits Dekker: Amsterdam bij gaslicht. 1949, woordenlijst achteraan)
• Pozerende Noren, afgelaje. (C. B. Vaandrager: De reus van Rotterdam. 1971)
• Na al die ouwe rakkers hun handje te hebben geschud, drukte ik me porem en ging goed afgelaaien naar huis. (Haring Arie: Recht voor z'n Raap, 1972)
• afgelajen (volkstaal) zéér dronken. (Johanna van Reeuwijk: Groot Nederlands Drankwoordenboek. 1984)
• afgelaoje - stomdronken. (Paul Spapens, Gerard Steijns, Wil Sterenborg & Frans Verbunt: Goedgetold. Diksjenèèr van de Tilbörgse taol. 2004)