is een van de voornaamste Indische goden in de oudere (Vedische) periode, wiens verering echter reeds in de Rgveda bij die van Indra achterstaat. In de Rgveda draagt hij de naam van Asura en wordt vaak samen met Mitra vernoemd.
Hij treedt vooral op als de hoeder van het rta, de eeuwige cosmische en morele orde (ordo rerum), en van de eed, want hij ziet en weet alles, ook het meest verborgene.Men heeft hem al vroeg geïdentificeerd met de Avestische Ahoeramazda . Sommige geleerden (o.a. J. J. Meyer) beschouwen hem als een chtonische godheid, een vegetatiegod (de typisch chtonische mol is met hem verbonden en de gerst aan hem gewijd); voor anderen representeert hij een hemels, goddelijk koningschap (Varuna = oeranos, Keith; eveneens door Dumézil aanvaard, die echter uitgaat van var, binden). Hillebrandt vertrekt, bij zijn verklaring, van Varuna als maangod (tegenover Mitra, de zonnegod) . In de Indische epische poëzie verschijnt hij als heer der wateren en waterdieren en in het Hindoeïsme is hij een van de acht lokapala’s (hoeders der wereldstreken) geworden.