Frans-Belgisch dichter (Grand-Mesnil, Namen, 4 Febr. 1867 - Gent 4 Sept. 1931), studeerde o.a. aan het atheneum en aan de universiteit te Brussel en werd hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Gent. Hij werkte mede aan een aantal tijdschriften, in het bijzonder aan de Jeune Belgique. Van 1893-1898 schreef hij de letterkundige critieken in de Indépendance belge. Severin was een fijngevoelige bewonderaar van de natuur en schreef in een klassieke vorm weemoedige elegieën.
Bibl. (dichtbundels): Le Lys (1888); Le Don d’enfance (1891); Un Ghant dans l’ombre (1895); Poèmes ingénus (1899); La Solitude heureuse (1904); Poèmes (1908); La Source au fond des bois (1924).