zijn de door seismografen vergroot geregistreerde bodembewegingen van aardbevingen.
Een compleet stel van seismogrammen van een aardbeving bestaat uit twee horizontale componenten, N.-Z. en W.-O., en de verticale componente. In de eerste plaats worden de longitudinale trillingen, met P in het seismogram aangeduid (primae undae), opgetekend; daarna de transversale trillingen S (secundae undae) en ten slotte de lange oppervlaktegolven L (longae undae), waarin, bij aardbevingen met ondiepe haard (tot 60 km diep), de maximum amplitude M voorkomt, terwijl het seismogram met een staartstuk C (cauda) eindigt.
Deze drie trillingen treden pas duidelijk in het seismogram op, wanneer het epicentrum meer dan 2000 km van de seismograaf verwijderd is. Hoe verder de afstand △ (epicentraal-afstand) tussen aardbevingshaard en seismograaf is, hoe langer het seismogram wordt. Een seismogram bestaat uit een voortdurende opeenvolging van uitslagen, die:
1. door de directe overbrenging der bodemtrillingen in het hypocentrum ontstaan;
2. door gereflecteerde trillingen, en wel in de eerste plaats teruggekaatst tegen de aardoppervlakte éénmaal, tweemaal, driemaal enz.;
3. door breking en terugkaatsing tegen de discontinuïteitsvlakken in de aarde. Hierbij treden talrijke complicaties op, waardoor het seismogram zeer ingewikkeld wordt en waardoor het moeilijk is het juist te interpreteren.
Het is de taak der seismologen talrijke gegevens uit de seismogrammen te halen, o.a. de tijd van aankomst der eerste trilling, het tijdsverschil tussen S en P, waaruit de epicentraal-afstand berekend wordt, de richting van de aardbevingshaard ten opzichte van de plaats van de seismograaf en zo mogelijk de diepte van het hypocentrum. Meende men vroeger nog, dat bijna alle aardbevingen op ca 25 km diepte ontstonden, enige jaren terug zijn in Japan, in Indonesië, in Zuid-Amerika en elders aardbevingen met diepe haard gevonden, tot 700 km diepte. Deze diepe haarden bewijzen schoksgewijze bewegingen op grote diepte, waardoor de geophysische beschouwingen omtrent het inwendige der aarde een belangrijke wijziging ondergaan hebben. Het karakteristieke van seismogrammen van aardbevingen met diepe haard is het nagenoeg ontbreken van de longitudinale trillingen (L), die althans zeer geringe amplitudes vertonen.
PROF. DR B. G. ESCHER