is een in de Nederlandse petrografie gebruikelijke term. Veelal wordt van kristallijne schisten gesproken.
Het zijn metamorfe gesteenten. In navolging van de Engelse nomenclatuur wordt in Nederland het algemene begrip kristallijne schisten verdeeld in: schist, schalie (shale) en lei (slate, Schiefer). Schisten zijn duidelijk kristallijne gesteenten, die moeilijk volgens een zeer onregelmatig breukvlak, waarop mineralen duidelijk herkenbaar zijn, splijten. Schalies zijn uit kleinere kristallen opgebouwd en zijn gemakkelijk splijtbaar volgens een hobbelig splijtvlak. Leien bestaan uit zeer kleine mineralen of mineraalfragmenten en splijten gemakkelijk volgens een nagenoeg plat vlak.