eiland in het Tobameer. Tot 1906 was het een schiereiland, door een 200 m brede, lage landengte met de westoever van het meer verbonden.
In dat jaar werd deze landengte doorgegraven; de oppervlakte van het aldus gevormde eiland bedraagt 400 km2, terwijl het bewoond wordt door ca 100.000 zielen. Deze vinden in de rijstbouw (vnl. op van de regen afhankelijke sawah’s), veeteelt en visserij (het Tobameer is arm aan vis) niet voldoende inkomsten, reden waarom men veel Samosir-Bataks in de Daïri-landen en op de oostkust van Sumatra aan treft.