Zweeds schrijver (Jönköping 18 Dec. 1828 - Stockholm 21 Sept. 1895), studeerde rechten, was van 1870-1872 lid van de rijksdag, ondernam een grote reis naar Italië en werd in 1884 hoogleraar in de cultuurgeschiedenis te Stockholm en in 1889 in de theorie en geschiedenis van de beeldende kunsten. Al vroeg begon hij met het schrijven van avonturenromans.
Als journalist schreef hij artikelen over kerk en onderwijs en door zijn moderne denkbeelden kwam hij in strijd met de orthodoxen, vooral door zijn werk Bibelns lära om Kristus (1862). Daardoor werd hij ook afgevaardigde voor de leken op de grote kerkelijke vergadering in 1868. In deze jaren schreef hij ook verschillende, deels historische romans. Op literair gebied bestrijdt hij de fosforisten en hun epigonen. Ook in zijn lyriek uit de latere jaren verkondigt hij zijn idealistische levensbeschouwing.Bibl.: De vandrande djäknarne (1856); Fribytàren på Östersjön (avonturenroman); Singoalla (1858); Den siste Athenaren (1859); Romerska Sägner om Paulus och Petrus (1874); Romerska Dagar (1876-1877; kunsthistorische artikelen, w.o. Romerska Kejsare i marmor, 1875-1876); Faustvertaling. Dikter (2 bundels, 1882 en 1891); Kantat vid Uppsala universitets jubelfest (1877); Prometeus och Ahasverus; Den nya Grottesången; Vapensmeden (historische roman, 1891); Undersökningar i germansk mytologi (2 dln, 1886-1889), waarvan een populaire samenvatting in Fädernas gudasaga.
Lit.: Viktor Rydberg Skrifter I-XIV red. av Karl Warburg (1928); Karl Warburg, V. R., En Levnadsteckning (1900); Lisa Lundh, V. R. (1918); Sverker Ek, Möten med Runeberg, Rydberg och Fröding (1949).