(ook wel reservatio mentalis) of innerlijk voorbehoud is een term uit de Kath. moraaltheologie. Men verstaat daaronder het geval dat men zijn woorden in een andere betekenis gebruikt dan ze gewoonlijk hebben: louter innerlijk voorbehoud, wanneer de toehoorder in de gegeven omstandigheden de bijzondere betekenis zelfs niet kan vermoeden; kan de toehoorder dit wel, dan spreekt men van voorbehoud in wijdere zin of oneigenlijk innerlijk voorbehoud; dit is het geval, wanneer de omstandigheden mede de betekenis van de gesproken woorden bepalen.
Het louter innerlijk voorbehoud moet gelijk gesteld worden met de leugen, is dus steeds ongeoorloofd. Het voorbehoud in wijdere zin is echter waarheid spreken op een bepaalde wijze: de werkelijke betekenis van het gezegde kan uit de omstandigheden opgemaakt of vermoed worden, ook al gebeurt dit feitelijk niet. Wanneer iemand op een onbescheiden vraag als antwoord ontvangt: „Ik weet het niet”, dan moet hij minstens vermoeden dat dit gezegde niet in de gewone zin is op te vatten. Deze restrictio in wijdere zin kan geoorloofd zijn nl. wanneer men niet verplicht is de waarheid mee te delen (kinderen ten opzichte van hun ouders, en getuigen voor de rechtbank zijn daartoe wel verplicht) en men een behoorlijke reden heeft om de waarheid te verbergen. Soms is men zelfs verplicht aldus te spreken, nl. in een geval dat men een geheim moet bewaren en zwijgen alleen daartoe niet volstaat,
PROF. J. A. DE GOEIJ
Lit.: Alle R.K. moraal-handboeken sub „Leugen”; A. Janssen, Leergang van de bijz. moraalphilosophie (Leuven 1937), blz. 239 v.v.