(de naam betekent „viltbroek”) is de naam van een Viking uit de 9de eeuw, die een zekere rol in de Engelse geschiedenis gespeeld heeft; het zijn echter vooral zijn zoons Halfdan, Sigurd, Inguar en Ubbe, die herhaaldelijk in Ierse, Engelse en Franse bronnen worden genoemd. Zij zijn het middelpunt van een sagencyclus geworden, welke een afsluiting vond in de IJslandse Ragnarssaga, die als voortzetting van de Volsungasaga* is overgeleverd.
Maar ook Saxo* Grammaticus heeft talrijke, ten dele afwijkende, sagen over deze helden, waaruit blijkt, dat zij in de Vikingentijd bijzonder geliefd waren.Het is merkwaardig, dat juist deze sagen in de 18de eeuw reeds gemeengoed van het Europese geletterde publiek werden; zij golden als een typisch voorbeeld van de onverschrokken geest der Noormannen, omdat in het gedicht Krákumál de dood van Ragnar met het heroïsche motief getekend wordt, dat hij, ofschoon in een slangen toren geworpen, zijn heldendaden in een lied bezong en lachende gestorven zou zijn. Dit gedicht is echter een product der 13de eeuw en behoort dus tot een periode, waarin het oude Vikingendom geheel geromantiseerd was.
Lit.: J. de Vries, in Arkiv för Nordisk Filologi 1923, blz. 244-274 en 1928, blz. 117-163; Ztschr. f. dtsche Phil. 1928, blz. 257-302; Acta Philol. Scandinavica 1927, blz. 115-149 en Germ.-Rom. Monatschr. 1927, blz. 81-100.