Venezolaans geschiedschrijver en dichter (Maracaibo 3 Juli 1810Madrid 2 Jan. 1860), vestigde zich in 1843 metterwoon in Spanje om er zijn gehele verdere leven te blijven. Hij publiceerde er al zijn werken.
Sedert 1853 was hij lid van de Koninklijke Spaanse Academie. Men kan hem dus gevoeglijk als een Spanjaard beschouwen. Hij had zich trouwens laten naturaliseren. Van zijn prozawerken vermelden we zijn Historia de Venezuela en zijn rede in de Academie gehouden over Donoso Cortés en het traditionalisme. Zijn Diccionario de galicismos (1855) is verouderd. Als lyrisch dichter keert hij zich tegen de romantiek.
Zijn verzen zijn, hoewel correct van vorm, wat koud, gevoelloos en gemaniëreerd. Het bekendste is de ode A Cristóbal Colón, bekroond door het Liceo van Madrid in 1849. Bijzonder gewaardeerd wordt A una flor marchita.Lit.: M. Menéndez y Pelayo, Antologia de poetas hispanoamericanos, publicada por la R.A.E., t. II (Madrid 1893), blz. CLIX-CLXVIII.