Nederlands dichter (Maastricht 1 Dec. 1886), was aanvankelijk evenals zijn broer Mathias werkzaam als plateelschilder, daarna tot 1944 administratief ambtenaar bij een Limburgse kolenmijn. Zijn lyriek kenmerkt zich door een psychologisch impressionnisme, waarin de stemming overheerst.
Zijn meest originele vorm heeft hij pas laat gevonden, in kleine gedichten die als het ware een kruising van impressionnisme en expressionnisme vormen, en waarin hij als modernist bij veel jongere tijdgenoten aansluit. Men vindt ze in groten getale in verschillende kleine bundels, welke tal van kleine juwelen bevatten.Bibl.: Het wondere lied (1914); De bruid der onbekende zee (1916); Zuster Beatrijs (1920, roman); Limburgs Sagenboek (1925) ; Het paradijs der kinderen (1926); De verdwenen vallei (1926) ; Carmina Matrimonialia (1928); Stabielen en Passanten (134), Fugitieven en Constanten (1938); Transitieven en Immobielen (1940); Standard-Book of Classic Blacks (1946); Pacific (1946); Phototropen en noctophilen (1947).