(Fingal O’Flahertie Wills), Engels dichter en schrijver (Dublin 15 Oct. 1856 Parijs 30 Nov. 1900), studeerde te Oxford, waar hij het middelpunt werd van wat de „aesthetic movement” heette, de cultus der schoonheid, door Walter Horatio Pater met waardige ernst, door Wilde, een meester op de paradox, met een wat hooghartige spot en luchtige geest verdedigd. Afkomst, huwelijk en zijn flitsende conversatie maakten hem reeds tot een bewonderde figuur in het Londense gezelschapsleven, nog vóór hij werk van betekenis had gepubliceerd.
In 1891 verscheen zijn briljante roman The Picture of Dorian Gray, geschreven in een weelderig, overladen proza, dat alle pracht en alle zwakheid van deze hele periode der aestheten onthult. Zijn toneelstukken, o.a. Lady Windermere’s Fan (1892), brachten hem op het hoogtepunt van zijn roem. Salome mocht in 1893 niet in Engeland opgevoerd worden, maar werd in 1894 in Parijs gespeeld door Sarah Bernhardt. The Importance of Being Earnest uit het voor hem fatale jaar 1895 behoort tot het beste wat zijn generatie heeft voortgebracht. In dat jaar nl. begon hij, ondanks de waarschuwingen van zijn vrienden, een proces wegens smaad tegen de markies van Queensberry, de vader van zijn jonge vriend Lord Alfred Douglas. De markies betichtte hem van homosexualiteit, een beschuldiging die hij moeilijk kon weerleggen en een proces, dat hij in de „Victorian Age” nu eenmaal niet kon winnen.De betekenis van de invloed, die Lord Alfred Douglas in het leven van Wilde heeft uitgeoefend, is nog altijd betwist. In Oscar Wilde and Myself (1914) en Oscar Wilde, A Summing Up (1940) kan men de visie van Douglas zelf vinden; ook André Gide en de onstuimige, vermakelijke, maar zelden betrouwbare Frank Harris hebben hun licht laten schijnen op deze trieste periode, waarvan zij min of meer de getuigen zijn geweest.
De uitslag van het proces was, dat Wilde tot twee jaar dwangarbeid werd veroordeeld, twee jaren, die niet alleen een einde maakten aan een prachtige carrière, maar die van deze speelse, luchtige, moedige en edelmoedige figuur een uitgedoofde, gebroken man maakten. Hij sleet nog een paar jaren in Frankrijk, verzorgde een uitgave van zijn Ballad of Reading Goal in 1898 en stierf, vergeten en door nagenoeg iedereen verlaten, te Parijs. Eerst na zijn dood verscheen het tragische De Profundis (1905).
Oscar Wilde is met een D’Annunzio de meest typische vertegenwoordiger van het „fin de siècle”-begrip, een overgecultiveerde levenshouding vol gewilde en barokke gekunsteldheid en kostbare verveling, waarvan de belijders zich bij voorkeur uiten in de onverwachte flits van de paradox en het precieuze epigram. Hij was de meest typische vertegenwoordiger van de literatuur der decadentie en een prediker van de zuivere leer van het „l’art pour l’art”.
Een van zijn beroemdste uitspraken is: „Er bestaat niet zoiets als een moreel of een immoreel boek: boeken zijn slecht of goed geschreven, dat is alles”.
Zijn eigen werk en levensbeschouwing zijn beïnvloed door het intellectuele dandyisme van een Théophile Gautier, van de jonge Baudelaire en van J. Barbey d’Aurevilly. Op zijn beurt heeft hij invloed uitgeoefend op het symbolisme in Frankrijk en Engeland. Met de schilder Whistler en de tekenaar Aubrey Beardsley behoort Wilde tot de belangrijkste figuren van de kunstzinnige renaissance van 1890 in Engeland.
J. DEN HAAN
Bibl. (voorn. werken): The Happy Prince and other Tales (1888); Intentions (essays, 1891); Collected Poems (1892); The House of Pomegranates (1892); A Woman of no Importance (1893); An Ideal Husband (1894); Collected Works, ed. R. Ross (14 vols, 1907-1909).
Lit. (voorn. werken): R. H. Sherard, The Life of Oscar Wilde (1906, uitgebr. herdr. 1928); A. Gide, O. W., In memoriam (souvenirs) Le „De Profundis” (1910); A. Henderson, European Dramatists (1913); Holbrook Jackson, The Eighteen Nineties (913); J Cowper Powys, Suspended Judgments (1916); A.
Bennett, Books and Persons (1917); Frank Harris, Oscar Wilde. His Life and Confessions (1920, uitgebr. herdr. 1930); Frank Harris, Contemporary Portraits, First Series (1920); Max Beerbohm, Around Theatres (1924); B. H. Clark, A Study of the Modem Drama (1925); A. Nico 11, British Drama (1925); P. Braybrooke, Oscar Wilde (1930); J.
W. Cunliffe, Modern English Playwright (1927); A. Symons, A Study of O. W. (1930) ; William Rothenstein, Men and Memories I (1931); G. J. Renier, O.
W. (1933); V. O’Sullivan, Aspects of Wilde (1936); R. H. Sherard, Bern. Shaw, Fr. Harris and O.
W. (1937); B. L. Brasol, O. W., the man, the artist, the martyr (1938); H. Pearson, O. W., his Life and Wit (1946); Ed.
Roditi, O. W. (New York 1947); George Woodcock, The Paradox of O. W. (1948); Trials of Oscar Wilde, ed. by H. Montgomery Hyde. Foreword by Sir Travers Humphreys (London 1948); F. A.
D. Queensberry and P. Colson, O. W. and the Black Douglas (1949); St. J. G.
Ervine, O. W. (1951); Patrick Byrne, The Wildes of Merrion Square (1953)