Amerikaans generaal (Clark, Montana, 12 Febr. 1893), genoot zijn opleiding in West Point (1915), bereikte in 1942 de rang van majoor-generaal, in 1943 die van luitenant-generaal. Ten tijde van de actie der AngloAmerikanen in Noord-Afrika, Sicilië en Italië was hij commandant van het 2de korps van het 7de Amerikaanse leger.
Toen generaal Eisenhower op 24 Dec. 1943 werd benoemd tot opperbevelhebber der geallieerde strijdkrachten, die de invasie van Engeland zouden moeten uitvoeren, ging o.m. generaal Bradley met hem mee, die nu het bevel kreeg over het iste Amerikaanse leger, dat met het 2de Engelse leger de landing in Normandië op 6 Juni 1944 uitvoerde. Voor de uitbraak bij Avranches was nog een Amerikaans leger — het 3de — onder luitenant-generaal Patton in Normandië gebracht. Te zamen met het iste vormde dit nu de 12de legergroep, die onder bevel van Bradley werd gesteld.
Als commandant van het iste leger werd Bradley opgevolgd door generaal Hodges.
In Sept. 1944 werd de 12de legergroep, die ook wel de „Centrale Legergroep” wordt genoemd, versterkt met het 9de leger onder generaal Simpson, terwijl in Mrt 1945 er nog een leger, het 15de, onder generaal Gerold, bijkwam. De legergroep-Bradley bevrijdde N.O.-Frankrijk en Z.O.-België, veroverde Aken en Midden-Rijnland, voerde de dubbele omvatting en verovering van het Ruhrgebied uit, bracht bij Torgau op 27 Apr. 1945 de verbinding met de Russen onder Konjef, en op 4 Mei bij Linz met de Russen onder Malinowski tot stand. Na Juni 1945 werd Bradley belast met de leiding van de belangen der veteranen van de V.S., met zetel Washington D.C. In Nov. 1947 was hij chef van de Gen. Staf van het Amerikaanse leger als opvolger van Eisenhower.