Perzisch dichter en mysticus (Koebadryan, Balch, 1003 - Badachsjan 1060/’61), beleefde na een ambtelijke loopbaan in 1045 een godsdienstige bekering, als gevolg waarvan hij naar Mekka reisde en geruime tijd doorbracht in Egypte, waar de Fatimiedische kaliefen tot de door hem aangehangen sekte der Ismailieten behoorden. Hij keerde naar zijn geboorteland terug als ijverig propagandist dezer sekte en had daardoor van vervolging te lijden.
Van hem is over een grote gedichtenverzameling (Diwan) van wijsgerig-godsdienstige inhoud en enige didactische dichtwerken, benevens een zeer bekende prozabeschrijving van zijn reizen, genaamd Safar-nama (herhaaldelijk uitgegeven). Zijn werken zijn zeer belangrijk voor de kennis van de genoemde Sjiietische sekte der Ismailieten.Lit.: E. G. Browne, A Literary Hist. of Persia, II (Cambridge 1928).