Hebr. eigennaam, waarvan de etymologie onzeker is (misschien te vertalen: spruit). Naboth is de bekende eigenaar van de wijngaard te Jizreël, die koning Achab tot alle prijs wou aankopen (I Kon. 21).
Het verlangen van Achab om het erfdeel van een Israëliet, al was het door een rechtmatige koop, aan diens geslacht te onttrekken, ging tegen Israëls oude en eerbiedwaardige gebruiken in. Het grondbezit bond de Israëliet aan zijn geslacht en gaf hem burgerrecht. Bovendien werd aldaar het gebeente van de stamouders bewaard. Naboth weigerde aan ’s konings verzoek te voldoen. De koningin Izebel besloot hierom de getrouwe landsman om het leven te brengen en de zwakke Achab stemde in deze opzet toe. Er werd een schijngerecht ingesteld, met vals beroep op Lev. 24: 14 en Exod. 22 : 27. Vreselijk reageerde de profeet Elia op Achabs en Izebels schanddaad.Lit.: M. Noth, Die israelitischen Personennamen (Stuttgart 1928); R. de Vaux, Les Livres des Rois (Paris 1949).