Italiaans schrijver en dichter (Cesenatico, bij Rimini, 18 Juli 1885), kwam na een vergeefse stage aan het toneel (vgl. zijn Via Laura, 1931) tot de poëzie (1905), waarin hij zich, zij het onprincipieel, een typisch aanhanger toonde van de „Crepusculairen” geleid door Gozzano: reeds door Pascoli’s Myricae was Moretti in bitse reactie gekomen tegen het sensueel aesthetisme van D’Annunzio. Eerst in zijn verhalen (ƒ Lestofanti, 1909, Pesci fuor d’acqua, 1914), daarna in zijn romans van II Sole del sabato (1916) af heeft hij de „crepusculaire” houding ook in het proza tot uitdrukking gebracht: zijn prozawerken groeien uit het smartelijk medegevoel voor mensen van simpel hart die in de levensstrijd tegen gewetenloze egoïsten ten onder gaan.
Zijn „helden” (meestal „heldinnen”) zijn wel de totale negatie van de triumfante oppermensen bij Ibsen of D’Annunzio. Behalve dit scheppend werk heeft men van Moretti vijf boeken ontroerende herinneringen en autobiografische optekeningen (o.a. II Tempo felice, 1929). DR MR H. VAN DEN BERGH
Bibl.: (beh. de gen.): Verzen: Fraternity (1905); Poesie scritte col lapis (1910); Poesie di tutti i giorni (1911). Romans en novellen: Guenda (1918); La Voce di Dio (1920); L’Isola dell’amore (1920); Nè bella nè brutta (1921); I due fanciulli (1922); I Puri di cuore (1923); II Segno della Croce (1926); II Trono dei poveri (1928); L’Andreana (1935, wel de beste roman); Anna degli Elefanti (1937); Scrivere non è necessario (1938); Pane in desco (1940) e.a. Memoires: Mia madre (1924). II romanzo della mamma (1924) e.a.
Lit.: F. Gazzamini-Mussi, M. M.(i93i); P. Pancrazi, Scrittori ital. del 900 (1934), blz. 61-67; F. Casnati, M. laico della misericordia, in: Nuova Antol. CDIV (1939), blz. 190-209; N.
Sapegno, in: Compend. d. lett. ital. III (1948), blz. 413-414.