Frans prozaschrijver (Jorguy 29 Mrt 1902), over wiens gehele werk een mysterieus waas gespreid ligt, dat zelfs aan zijn meest realistische beschrijvingen een lyrisch aspect verleent. In gewone, alledaagse gegevens weet hij een element van geheimzinnigheid te ontdekken, en hij beschrijft ons de werkelijkheid, omgevormd door de visies van zijn verbeelding.
Hoewel zijn romans en verhalen gebeurtenissen van iedere dag beschrijven, doen zij ons aan als kleurige, boeiende sprookjes; de levendigheid van zijn vertellingen wordt nog verhoogd door zijn sprankelende humor.Bibl.: Aller-retour (1927); Brûlebois (1927); La Table-aux-Crevés (1929); La rue sans nom (1930); Le puits aux images (1930); Le Vaurien (1931); La jument verte (1933); Le nain (1934); Maison basse (1935); Le moulin de la Sourdine (1936); Gustalin (1938); Derrière chez Martin (1938); Silhouette du scandale (1938); Le bœuf clandestin (1938); La belle image (1941); Travelingue (1941); Le Vouivre (1943). Zeer amusant, ook voor kinderen, zijn de Contes du Chat Perché (van 1934 af).
