(etym.: rand, reep, uiterste deel en vandaar: Voorgeborchte) is de plaats waar volgens de meest-verbreide R.K.-opvatting de zielen verblijven, die zonder persoonlijke schuld Gods aanschijn niet kunnen genieten. Men dient te onderscheiden: de Limbus Patrum (Voorgeborchte der Vaders) waarin de zielen der heiligen van het Oude Verbond verbleven vóór Christus’ verrijzenis, wachtend op Zijn komst en de intrede in de hemel.
Volgens de Catechismus Romanus is deze plaats bedoeld, als van Christus in het Symbolum gezegd wordt: „die is nedergedaald ter helle.” Daarnaast spreekt men over de Limbus Puerorum (Voorgeborchte der kinderen), waarin volgens de leer van vele R.K. theologen, de zielen van de kinderen en van personen die met hen op één lijn te stellen zijn, verblijven, die in de staat van erfzonde van deze wereld verscheiden zijn, zonder dat een persoonlijke, actuele zonde hen heeft bezoedeld. Hun toestand wordt gewoonlijk geschetst als een staat van (natuurlijk) geluk, zonder de minste smart en zonder droefheid omtrent het gemis der hemelse glorie.DR G. DE GIER M. S. C.
Bibl.: Gaudel, D. T. C. art. Limbus; G. Mulders, Rond het Limbus-vraagstuk, Bijdr. Ned. Jez. (1948), p. 209-244; H. Diepen, De predestinatie der kinderen, Studia Cath. (1947), p. 194-215; (1948), p. 18-39.