of Lelieachtigen is de naam van de belangrijkste plantenfamilie van de orde der Liliiflor en. Het vruchtbeginsel is bovenstandig en ontwikkelt zich tot een bes of doosvrucht. De familie komt met ca 3000 soorten over de gehele wereld verspreid voor.
Vele er van werden als sierplant gekozen. Tot de Nederlandse flora behoren 28 of 29 soorten.Van oudsher onderscheidt men 3 onderfamilies, die ook wel tot de rang van zelfstandige familie verheven worden, te weten:
1. de Colchiceae of Melanthioideae met o.a. de geslachten Colchicum, Gloriosa, Narthecium, Sabadilla, Tricyrtis, Uvularia, Veratrum, Zygadenus, meest giftige planten meteen wortelstok of knol, extrorse meeldraden, 3 vrije stijlen op het vruchtbeginsel en een schotverdelende doosvrucht uit Noord-Amerika en Zuid-Afrika;
2. de Lilieae, in hoofdzaak soorten uit het mediterrane gebied, de Aziatische steppen en Zuid-Afrika met introrse meeldraden, 1 stijl op het vruchtbeginsel en een hokverbrekende doosvrucht, deels bolgewassen (o.a. de geslachten Lilium, Fritillaria, Erythronium, Tulipa, Urginea, Scilla, Chionodoxa, Ornithogalum, Hyacinthus, Muscari, Veltheimia, Lachenalia, Gagea, Allium), maar ook planten met een wortelstok (zo de geslachten Asphodelus, Eremurus, Bulbine, Anthericum, Chlorophytum, Hosta, Hemerocallis, Phormium, Agapanthus) en zelfs zulke met een bebladerde, in de dikte groeiende stam als de Aloë's;
3. de Asparageae, die een bes of besachtige vrucht hebben en nooit een bol, eveneens van zeer verschillende groeivorm, deels planten met een wortelstok (o.a. de geslachten Majanthemum, Polygonatum, Smilacina, Streptopus, Aspidistra, Convallaria, Paris, Trillium, ook de om hun phyllocladiën bekende geslachten Asparagus en Ruscus), maar ook met ranken klimmende heesters als de soorten van het geslacht Smilax of soorten met een in de dikte groeiende stam als die der geslachten Dracaena, Cordyline, Tucca. De meeste Liliaceeën worden door insecten bestoven, maar ook bestuiving door vogels is waargenomen (bij de geslachten Aloë en Phormium). De honing wordt nu eens door de bloemdekbladen uitgescheiden (zo bij de lelies, de Keizerskroon en het geslacht Gagea), dan weer door de meeldraden (bij de Herfsttijloos) of door het vruchtbeginsel (bij de hyacinten enz.). Opvallend vaak komt een ongeslachtelijke vermenigvuldiging voor, hetzij door broedbolletjes, die in de oksels der bladeren (bij Lilium bulbiferum e.a.) of in de inflorescentie (bij Allium-soorten) ontstaan, hetzij door nucellus-embryonen (bij de Funkia).