oude Sumerische stad in Beneden-Mesopotamië, die reeds om 2000 v. Chr. verwoest werd en waarvan de hoogste bloeitijd vóór 2300 v.
Chr. viel. Lagasj (of in het Sumerisch Sjirpoerld) was feitelijk de naam van de streek, terwijl de stad Girsoe heette. De tegenwoordige naam van de puinheuvels is Telloh, gelegen aan de Sjatt-el-Hai. Hier heeft reeds van 1883 af een Franse expeditie gegraven, onder leiding van E. de Sarzec en L. Heuzey, die de resultaten in het prachtwerk Découvertes en Chaldée publiceerden (Parijs 18841912). Het werk werd later onder leiding van Colonel Cros voortgezet (Nouvelles Fouilles de 1905) en ten slotte, van 1930-1931 af, stelselmatig hervat onder leiding van H. de Génouillac en daarna van A. Parrot (Fouilles de Telloh, Paris 1934). Door de vondsten, thans vooral in het Louvre te Parijs, heeft men de oude Sumerische beschaving voor het eerst leren kennen, welke kennis later aangevuld werd door de opgravingen te Ur, Uruk of Erech en elders. Het meest indrukwekkend zijn de standbeelden en inscripties van de priesterlijke vorst Goedéa, uit de periode van ca 2100 v. Chr.Lit.: A. Parrot, Tello. Vingt campagnes de fouilles, 18771933 (Paris 1948).