(verbastering van Colidei of Keledei, een latinisatie van Gaelisch Cili Di = „gezellen, dienaren Gods”), naam voor een bepaalde klasse van geestelijken op de Britse Eilanden, die, zonder een eigenlijke orde te vormen, in de nabijheid van sommige kloosters, ieder afzonderlijk, doch onder een gemeenschappelijk hoofd, een leven gewijd aan bespiegeling en vrome werken leidden. De instelling kwam voort uit de hervorming van de Ierse kloosterkerk, die vnl. het werk was van Mael-Rüain (gest. 792), abt van Tamlachta (Tallaght bij Dublin); deze gaf hun ook een regel.
Een beroemde kuldee uit zijn tijd was Oengus mac Ongobann, de auteur van een Ierse Heiligen-kalender. Sedert het einde van de 8ste eeuw verbreidden zij zich ook over Schotland. In Ierland leidden de verwoestingen van de Wikingentijd tot het verval van deze instelling, doch de laatste vermelding van de kuldeeën van Ard-Macha dateert nog van 1628; in Schotland verdwijnen de kuldeeën van St Andrews voor het einde der Middeleeuwen. In Engeland en Wales worden zij sporadisch te York in 936, resp. op Bardsey in de 12de eeuw vermeld.Lit.: W. Reeves, The Culdees of the British Islands (Dublin 1864); W. F. Skene, Celtic Scotland, II (2de dr., Edinburgh 1887), blz. 226-277.