Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 04-07-2022

Kanker

betekenis & definitie

(1) noemt men elk kwaadaardig gezwel in het lichaam, dus zowel carcinoom als sarcoom, hoewel de naam eigenlijk slechts geldt voor carcinoom.

Kanker is een terecht zeer gevreesde ziekte, daar zij jaarlijks vele slachtoffers maakt.

De kankersterfte is toegenomen. Men moet echter bedenken, dat kanker vooral de 40- en meerjarigen treft; juist deze bevolkingsgroep is sinds 1911 aanmerkelijk in aantal toegenomen, nu de gemiddelde levensduur van 55 op 67 jaar is gekomen. Verder moet men in aanmerking nemen, dat met behulp van moderne onderzoekmethodes meer kanker ontdekt wordt (het aantal personen dat overlijdt aan een onbekende ziekte wordt steeds geringer). Vergelijkt men de kankersterfte van de bevolkingsgroep boven de 40 jaar in 1911 en 1948. dan blijkt deze min of meer constant te zijn m.a.w. heeft iemand de leeftijd van 40 jaar bereikt, dan heeft hij geen grotere kans om aan kanker te sterven dan zijn leeftijdsgenoot in 1911. De kankersterfte van vrouwen is iets hoger dan van mannen.

Vooral de longkanker staat in het middelpunt der belangstelling, daar hij de laatste tijd steeds meer wordt waargenomen. Longkanker steeg in absolute aantallen van 72 in 1925 tot 1125 in 1949 (1400 pct) bij de man en van 29 tot 200 (600 pct) bij de vrouw in dezelfde periode. Andere vormen van kanker namen in frequentie af, bijv. slokdarmkanker met 42 pct, maagkanker met 10 pct. In de verschillende landen loopt de kankersterfte zeer uiteen.

5-8 pct van alle kwaadaardige gezwellen zijn sarcomen. Deze komen vooral op jeugdige leeftijd voor. In frequentie staat bovenaan het botsarcoom (z beenziekten) 42 pct, daarna volgt sarcoom van spieren en fasciën 18 pct. Verder kunnen in alle organen sarcomen voorkomen, die soms berusten op het uitgroeien van achtergebleven embryonale kiemen. Typische sarcomen in de eerste levensjaren zijn het druiventrossarcoom van de vagina, het glioom van het netvlies en de gemengde tumor van de nier (Wilms tumor). Het glioom van het netvlies is een erfelijke aandoening. De Wilms tumor kan zeer groot worden; bij hystologisch onderzoek kan men er de meest uiteenlopende weefsels in vinden: spier, vet, kraakbeen, nierbuisjes e.a.

Over de oorzaak van kwaadaardige gezwelgroei tast men meestal nog in het duister. Van verschillende zgn. carcinogene stoffen is bekend, dat ze bij langdurige inwerking kanker kunnen verwekken (z gezwellen). Zo bestaat er een ernstig vermoeden dat veel roken, vooral van sigaretten, vorming van kanker in de longen bevordert. Pogingen om fundamentele verschillen tussen normale en kankercellen aan te tonen zijn veelal mislukt. Kögl heeft gevonden, dat in kankergezwellen behalve het links-draaiende glutaminezuur, dat uit alle weefsels door hydrolyse van eiwitten kan worden verkregen, ook het rechts-draaiende voorkomt. Hij beschouwt de kankerziekte als een eiwitfermentstoornis. Onderzoekingen met radioactieve stoffen van de laatste jaren gaven enige steun aan de opvattingen van Kögl.

Warburg toonde aan, dat kwaadaardig weefsel een kenmerkende stofwisseling heeft, nl. het vermogen tot splitsing van glucose in melkzuur, ook bij aanwezigheid van voldoende zuurstof.

De erfelijkheid van sommige kankers bij dieren is bewezen; deze zou gebonden zijn aan een extrachromosale factor. Bij de mens is de invloed der erfelijkheid bij kanker in het algemeen zeker niet groot; besmettelijkheid van kanker is nooit bij de mens aangetoond.

Geslachtshormonen, chemisch verwant met carcinogene stoffen, spelen ontegenzeglijk een rol bij de ontwikkeling van kanker. Soms remmen hormonen de groei van gezwellen, bijv. testosteron remt borstcarcinoom. Bij de behandeling wordt tegenwoordig van deze kennis gebruik gemaakt.

Kanker kan ontstaan zowel in volkomen gezond weefsel als in ziekelijk veranderd weefsel, bijv. papillomen in de blaas, poliepen in de dikke darm, leucoplakie in de mond. Dergelijke aandoeningen noemt men praecarcinomateus. Er wordt over gestreden of carcinomen uit embryonale celresten kunnen ontstaan.

Een carcinoom is opgebouwd uit epitheelcellen (parenchym) en bindweefselcellen (stroma). Bevat het gezwel meer stroma dan parenchym, dan voelt het vast aan en wordt scirrhus genoemd; is er evenveel stroma als parenchym, dan spreekt men van carcinoma simplex-, bij carcinoma medullare is er meer parenchym dan stroma. De verhouding van stroma en parenchym is van groot belang voor het clinisch gedrag der gezwellen. Verder maakt men onderscheid tussen kankers, die uitgaan van klierepitheel (adenomen) en van dekepitheel.

Sarcomen bestaan uit mesenchymaal parenchym en mesenchymaal stroma. De atypie van de cellen is meestal zo groot, dat het soort weefsel waar het gezwel van uitgaat niet meer te herkennen is. We onderscheiden de sarcomen daarom naar de celvorm in spoelcel- en rondcelsarcomen. Is de aard van het weefsel nog herkenbaar, dan spreken we van fibro-, myo-, chondro-, osteosarcoom, indien het gezwel bestaat uit bindweefsel, spier, kraakbeen of been.

De symptomen van kanker zijn niet specifiek. Ze hangen af van de plaats in het lichaam en van de mate waarin de functie van het orgaan is belemmerd. De algemene gezondheidstoestand is in het begin niet of nauwelijks aangetast. In latere stadia ontstaan gewichtsverlies, vermoeidheid, hardnekkige bloedarmoede, lichte temperatuursverhoging door resorptie van giftige stoffen, enz. Ernstige ziekteverschijnselen kunnen ook ontstaan door complicaties, bijv. ileus bij darmkanker, longabsces bij longkanker.

Het is van groot belang de diagnose kanker zo vroeg mogelijk te stellen (dus voordat uitzaaiingen naar andere organen hebben plaats gehad). De laatste jaren beschikt men over verschillende diagnostische hulpmiddelen, die het opsporen van vroege kankergezwellen vergemakkelijken: wegneming en microscopisch onderzoek van een deel van het gezwel of een vergrote lymphklier, röntgenonderzoek van inwendige organen, onderzoek op kankercellen in sputum, secreet van de vagina e.a. Vele pogingen worden gedaan om een specifieke reactie in het bloed te vinden, die een betrouwbare aanwijzing zou moeten geven dat zich ergens in het lichaam een kwaadaardig gezwel ontwikkelt.

De prognose van de kanker is zeer wisselend en hangt, behalve van de vroege diagnose, af van het aangetaste orgaan en van de aard van het gezwel. Sommige kankers hebben zelfs bij vroegtijdige behandeling weinig kans op genezing, andere genezen nog na een zeer lange ziekteperiode. In het algemeen hebben sarcomen een slechtere prognose dan carcinomen, daar het gezwel snel groeit en reeds vroeg metastaseert.

Bij de behandeling heeft men in het algemeen de keus tussen radicale verwijdering van het gezwel en de lymphklieren in de omgeving en vernietiging van kankerweefsel met radium of röntgenstralen. Vroege operatie gecombineerd met röntgen-nabestraling is meestal de veiligste weg. In voortgeschreden gevallen kan men de groei van het gezwel nog remmen door bestraling met radium, die berust op het feit, dat kankercellen sneller vernietigd worden dan normale cellen, zodat het dus mogelijk is met een bepaalde dosis stralen wel het gezwel te treffen maar het omringende weefsel intact te laten. Radium werkt op korte afstand direct op het gezwel, röntgenstralen op grotere afstand en vooral op metastasen. De laatste tijd maakt men bij inoperabele gezwellen wel eens gebruik van enkele geslachtshormonen om de klachten te verminderen. Hevige pijn door infiltratie van gezwelcellen in zenuwen kan soms opgeheven worden door operatie aan zenuwen of ruggemerg.

Voor algemene kenmerken van kwaadaardige gezwellen z gezwellen.

Het kankervraagstuk heeft vele kanten en houdt talloze onderzoekers bezig. Ondanks de vele energie en het vele geld, die aan kankeronderzoek worden besteed, zijn de vorderingen langzaam. Wie zich maar enigszins in deze problemen heeft verdiept, begrijpt dat de weg van de vooruitgang slechts moeizaam, stap voor stap, kan worden afgelegd en dat de kans op het maken van grote sprongen gering is. Daarom is het te betreuren, dat er telkens personen (zowel geneeskundigen als onbevoegden) op de voorgrond treden, die — te goeder of te kwader trouw — beweren de oorzaak van kanker te hebben gevonden en niet alleen de oorzaak, maar tevens onfeilbare middelen ter herkenning en ter genezing. Deze zgn. kankertherapeuten kunnen veel schade aanrichten doordat intussen doeltreffende methoden werden verzuimd.

Nederlands Kankerinstituut

in 1913 te Amsterdam geopend op initiatief van de uitgever De Bussy en in navolging van het Samariterhaus in Heidelberg. Het instituut, ook wel Antoni van Leeuwenhoekhuis genoemd, naar de grondlegger van het microscopisch onderzoek in de geneeskunde, stelt zich ten doel de behandeling van kankerlijders te verbeteren en het wetenschappelijk onderzoek te stimuleren. Vele bekende medici hebben in de loop der jaren hieraan gewerkt o.a. Rotgans, Deelman, Wassink, Korteweg en Waterman. Een grote reeks publicaties in verschillende talen getuigt van de activiteit van het instituut. Koningin Wilhelmina bestemde in 1948 de gelden, ingezameld ter gelegenheid van haar 50jarig regeringsjubileum, voor het Nederlands Kankerfonds.

Lit.: J. Rotgans, Gedenkschrift der vereniging: hetNederlands kankerinstituut (Amsterdam 1929).

(2, plantaardige). Onder de invloed van de prikkel van schimmels, bacteriën, insecten en vira kunnen planten plaatselijk een sterkere groei vertonen als gevolg waarvan opzwellingen, gallen of kankerachtige gezwellen ontstaan. Deze opzwellingen kunnen ontstaan zowel door celvergroting (hypertrophie) als door celvermeerdering

(hyperplasie), meestal door beide tegelijk. Vele gezwel- of galvormende organismen zijn voor hun gastheer nauwelijks schadelijk, andere daarentegen kunnen zo sterk ingrijpen in de opbouw van de weefsels en daarmee in de stofwisseling van hun waardplant, dat ernstige plantenziekten daarvan het gevolg zijn. Zeer bekend zijn o.a. de Wratziekte van de aardappel, veroorzaakt door de schimmel Synchytrium endobioticum, de Knolvoet van de kool, veroorzaakt door de schimmel Plasmodiophora brassicae, en de ziekte van tomaat en andere gewassen, veroorzaakt door het wortelknobbelaaltje Heterodera marioni.

Geen gezwelvorming heeft evenwel zoveel belangstelling getrokken als die veroorzaakt door Bacterium tumefaciens. Deze bacterie doet — zoals de naam reeds aanduidt — op de stengels of wortels van talrijke planten tumoren ontstaan. Vele onderzoekers hebben zich met deze planten tumoren beziggehouden en gewezen op de mogelijke analogie met de kanker van mens en dier. Infecteert men de nog groeiende stengel van kruidachtige planten met de bacterie, dan gaat het weefsel ter plaatse sterk uitgroeien en ontstaat een woekering waarin de weefsel elementen op ongeorganiseerde wijze door elkaar heen liggen. Na verloop van enige tijd ontstaan op andere plaatsen eveneens tumoren, die men met de metastasen bij de dierlijke kanker heeft vergeleken. Deze secundaire gezwellen ontstaan doordat de bacterie zich in de plant verplaatst.

Niet in alle gedeelten van de tumoren komen evenwel bacteriën voor, zodat het mogelijk is een bacterievrij gedeelte van een gezwel te transplanteren op een gezonde plant, waarbij het zich verder ontwikkelt. Gezwellen, die gelijken op die, ontstaan door de infectie van Bacterium tumefaciens, zijn verkregen onder invloed van groeistof. Men moet dus aannemen dat de bacterie hetzij zelf groeistof afscheidt hetzij het weefsel van de plant prikkelt tot het maken van groeistof. Dat het laatste het geval is, is bewezen door de onderzoekingen van R. J. Gautheret (Parijs) met weefselculturen.

Kweekt men onder steriele omstandigheden cambiale (= embryonale) weefsels van planten op een kunstmatige voedingsbodem, die mineralen en suiker bevat, dan slaagt een dergelijke cultuur alleen wanneer groeistof in een bepaalde concentratie wordt toegevoegd. Doet men dezelfde proef met een bacterievrij gedeelte van een gezwel (ontstaan onder invloed van Bacterium tumefaciens) dan blijkt dit weefsel zich ook zonder groeistof goed te kunnen ontwikkelen, waarbij de afwijkende en gedesorganiseerde structuur van het oorspronkelijke gezwel behouden blijft. Uit deze proeven in vitro blijkt dus dat de bacterie aanvankelijk de cel

Stoppelknol met gezwel, veroorzaakt door Bacterium tumefaciens prikkelt tot het vormen van groeistof, maar dat de eenmaal geactiveerde cellen zonder bacterie en zonder groeistoftoevoeging door blijven woekeren. Gautheret is er eveneens in geslaagd, door normale weefselcultures gedurende enige tijd te laten groeien op een voedingsbodem met een te hoge groeistofconcentratie, cultures te verkrijgen (zgn. cultures accoutumées), die zich eveneens zonder groeistof verder ontwikkelen en die door haar structuur veel gelijkenis vertonen met de uit tumoren gekweekte weefsels. Uit deze laatste proeven blijkt eveneens dat de bacterie niet noodzakelijk is voor de abnormale kankerachtige groei.

In tegenstelling tot het voorgaande, waarbij van kankerachtige gezwellen of gallen sprake is, wordt in de phytopathologie het woord kanker vooral gebruikt voor die aantasting, waarbij de plant reageert door het vormen van een callusweefsel, dat de wond omwalt.

Wordt de plant door het voortschrijden van de aantasting periodiek geprikkeld dan ontstaat een weefsel, dat kankerweefsel wordt genoemd en dat aanzienlijke afmetingen kan aannemen. Het meest bekend is de kanker van de appel, veroorzaakt door de schimmel Nectria galligena en de Larixkanker, die onder invloed van de schimmel Dasyscypha wilkommiï ontstaat. In andere gevallen zoals bij de Bacteriekanker, veroorzaakt door Pseudomonas mors-prunorum, en de kanker van de tomaat, veroorzaakt door de schimmel Didymella lycopersici, ontstaat geen duidelijke calluswoekering zodat hier de naam kanker minder op zijn plaats is.

PROF. DR A. J. P. OORT.

< >