behoorde tot de discipelen van Jezus en verried deze, door een blijkbaar als teken afgesproken kus [Judaskus), aan de Joodse Raad en zijn handlangers voor dertig zilverlingen (ca 36 gulden Nederlandse munt), waarna hij zich uit wanhoop om het leven bracht (Matth. 27 : 5). Men neemt gewoonlijk aan, dat Judas naar zijn geboorteplaats Karioth in het stamgebied van Juda zijn bijnaam droeg.
Lit.: M. Plath, in: Zeitschr. f. N.T. Wiss. XVII (1916); A. Büchner, J. in der deutschen Dichtung vom M.
A. bis zur Gegenwart (1920); P. Lehmann, J. in der lat. Legendenüberlieferung, in: Studia medievala (1929); D. Haugg, J. I. in den neutest. Berichten (1930).