Nederlands taalkundige (Leiden 11 Sept. 1756 -’s-Gravenhage 30 Dec. 1827), promoveerde in de rechten 1780, werd advocaat te Leiden, in 1820 lid van het Hoog Gerechtshof te ’s-Gravenhage, maakte zich verdienstelijk voor de studie van het oudere Nederlands. Hij behoorde tot de school van dilettanttaalkundigen van B.
Huydecoper en bezorgde o.a. de uitgave — door Cornelis Boonzajer ondernomen, maar niet voltooid — van de Teuthonista of Duytschlander van Gert van der Schueren (1804). Zijn bekendste werk is Bijdragen tot de oude Nederlandsche Letterkunde (1819).Lit.: H. de Buck, De studie van het Middelned. tot in het midden der 19de eeuw (Gron. 1931).