Egyptische godin, wier naam eigenlijk „huis (d.i. moeder) van Horus” betekent. Zij werd in velerlei vorm vereerd als koe, boom en hemelgodin.
Aan haar koe-natuur herinneren later nog de horens (met zonneschijf er tussen) op het hoofd van haar vermenselijkte gestalte. Een andere oplossing is de eigenaardige, dikwijls als zuilkapiteel toegepaste Hathorkop, die de breedte en de oren van een koeienkop harmonisch met een vrouwengezicht verenigt. In later tijd werd zij vooral te Dendera* vereerd als „godin van gejuich en dans, muziek en gezang, kransvlechten en dronkenschap”. Daarom stelden de Grieken haar met Aphrodite gelijk. Het sistrum*, waarvan het handvat meestal met een Hathorkapiteel is versierd, is haar embleem. Er komen ook zeven Hathoren voor, de feeën der Egyptische sprookjes, die het pasgeboren kind geluk of ongeluk voorspellen.