Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-01-2023

Hans LIETZMANN

betekenis & definitie

Duits Evangelisch kerkhistoricus (Düsseldorf 2 Mrt 1875 - Lugano 25 Juni 1942), was van 1905 tot 1924 hoogleraar der kerkgeschiedenis te Jena en werd daarna de opvolger van Adolf von Harnack te Berlijn, als wiens evenknie hij kan worden beschouwd met dien verstande, dat niet zozeer de dogmen- als wel de kerkgeschiedenis zijn hoofdterrein van werkzaamheid was. Bijna geen gebied van de Nieuwtestamentische en de vroegkerkelijke wetenschappen bleef door hem onbetreden en steeds bracht hij op grondige wijze nieuwe gezichtspunten aan het licht, terwijl hij in een uitgave als de grote reeks Kleine Texte, bestemd voor collegegebruik, ook voor latere en verder gelegen gebieden, zijn geweldige stuwkracht aan het academisch onderwijs ten goede deed komen.

Als voorzitter der Kirchenväterkommission van de Pruisische Academie der Wetenschappen, als redacteur van het Handbuch zum N.T. (sinds 1906), van de Zeitschrift für die Neutest. Wissenschaft (sinds 1920), enz. heeft Lietzmann onvergankelijke verdiensten. Zo ook door zijn fundamenteel en vernieuwend werk in de historisch-liturgiologische wetenschap (Messe und Herrenmahl, 1926), terwijl zijn Geschichte der alten Kirche (4 dln, 1932-1944) de grootste samenvatting van zijn vruchtbare visie biedt.Lit.: L.’s autobiografie in: Die Religionswiss. d. Gegenw. i. Seibstdarst. (2, 1936): Zeitschr. f. d. neutestamentl. Wiss. XLI (1942).

< >