Frans dichter en criticus (Metz 21 Dec. 1859 - Parijs 5 Sept. 1936), behoorde als dichter tot de school van het Symbolisme, waarvan hij de historicus en theoreticus is geworden. Zijn gedichten hebben vaak een te grote rijkdom aan beelden, een gevolg wellicht van zijn verblijf in Noord-Afrika.
Zijn chansons onderscheiden zich door een grote muzikaliteit en staan dicht bij het Duitse „lied”. Hij was een der eerste beoefenaars van het „vers libre”; beschouwde zich zelfs als de uitvinder van deze dichtvorm. Hij schreef ook enige romans en wijdde zich later vooral aan de studie van het Jodendom of aan kunsthistorische studies.Bibl.: Poëzie: Premiers poèmes (1891); Le Livre d’image : (1897) ; Odes de la Raison (1902) ; Œuvres posthumes, t. I (1939). Romans: Le Roi fou (1896); Les petites âmes pressées (1898), etc.; Gritiek: Symbolistes et Décadents (1902); Les Origines du Symbolisme (1936) ; La Femme dans la Caricature française (1907) ; Terre d’Israël (1933).
Lit.: A. G. v. Hamel, Het Letterk. leven v. Frankrijk, t. IV (1902) ; A.-F. Hérold, G. K., in: Merc. de Fr., t. 272 (1936).