Engels geleerde (Newsham near Thirsk 20 Juni 1642 - Thetford 15 Dec. 1715), was werkzaam in verschillende kerkelijke functies, werd na de revolutie van 1688 uit zijn ambt ontzet, hield zich enige tijd te Londen schuil en werd naar Jacobus II in Frankrijk gezonden, om te onderhandelen ten gunste van de afgezette bisschoppen. Hij schreef een groot aantal werken, zowel op godsdienstig en historisch gebied, als over taalkundige onderwerpen, waardoor hij een der grondleggers van de Oudgermaanse philologie werd.
Bibl.: Institutiones Grammaticae Augio-Saxonicae et Moeso-Gothicae (1689); Linguarum veterum septentrionalium thesaurus grammatico-criticus et archaeologicus (1703-1705); Collections of Controversial Letters (1711); Posthumous Discourses (1726).