Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 28-12-2022

GEESTELIJKE RECHTSPRAAK

betekenis & definitie

was de rechtspraak door geestelijken, voorzover erkend door de wereldlijke overheid. Hiervan is reeds sprake, zodra het Christendom door de Romeinse keizers als officiële religie is aanvaard.

Aanvankelijk vooral het karakter dragend van arbitrage, kreeg deze rechtspraak geleidelijk meer en meer een dwingend karakter, totdat we in de Middeleeuwen allerwege geestelijke gerechten ontmoeten met een zeer uitgebreide competentie. Deze competentie was tweeërlei: zij omvatte 1. de rechtspraak, civiel en crimineel, ten aanzien van alle geestelijke personen (competentie ratione personae) en
2. die met betrekking tot alle gelovigen, voorzover betrof geestelijke aangelegenheden (c. ratione materiae). Tot de geestelijke aangelegenheden rekende men algemeen het huwelijk (sacrament!) en alle op het gebied van de huwelijksmoraal gelegen misdrijven, het testament (in Germaanse rechten onbekend en door de kerk uit het Romeinse recht overgenomen) en de misdrijven tegen het geloof en de leerstellingen der kerk (heiligschennis, ketterij enz.).

De geestelijke rechter bij uitstek was de bisschop. Hij placht zijn jurisdictie uit te oefenen deels als rondreizend rechter in de verschillende parochies van zijn diocees (seendgerecht, seend, synodus), deels in de meestal jaarlijks onder zijn presidium vergaderende diocesane synode. In de seend moesten de daarvoor in aanmerking komende parochianen (gezworenen) „wroegen”, d.i. de begane misdrijven aanbrengen en ten aanzien van hun gehele wetenschap dienaangaande onder ede getuigenis afleggen. De procedure leert men kennen uit de verschillende nog bewaard gebleven seendrechten. Overigens werd recht gesproken naar canoniek recht. Veelal liet de bisschop zich ter seend vertegenwoordigen door een aartsdiaken of een aartspriester.

Dientengevolge ontwikkelde zich sinds de 11de eeuw een eigen competentie van die dignitarissen voor bepaalde gedeelten van het bisdom. Zo vormden zich bijv. in het bisdom Utrecht 11 aartsdiakonaten. Deze waren weer onderverdeeld in dekanijen of seendstoelen, waarin recht werd gedaan door een deken. De diocesane synode werd gevormd door de hoge geestelijkheid van het bisdom, de edele vazallen en de ministerialen (z dienstman) van de bisschop. Voorzover het geestelijke zaken betrof, werd daarin het oordeel gevonden (het vonnis gewezen) door de geestelijken.

Sinds het laatst van de 12de eeuw treden in de geestelijke rechtspraak ambtelijke, in de regel meer of minder rechtskundig geschoolde, rechters op de voorgrond, de officialen. Niet slechts de bisschoppen, ook de aartsdiakenen stellen zodanige ambtenaren aan. Sindsdien zijn de officialen de normale geestelijke rechters.

Het ligt voor de hand, dat het aantal competentiegeschillen tussen geestelijke en wereldlijke rechtbanken zeer groot was. Wanneer dan ook in de late Middeleeuwen de macht der centrale wereldlijke overheid sterk toeneemt, leidt dit nagenoeg overal tot overeenkomstige inkrimping van de competentie der geestelijke gerechten. Dat zij in de Noordelijke Nederlanden met de Hervorming geheel een einde neemt, spreekt wel vanzelf. Maar ook elders waar zij, gelijk in Frankrijk en de Zuidelijke Nederlanden, nog tot het eind van de 18de eeuw bleef bestaan, had zij toen slechts meer een zeer geringe betekenis.

In zaken van enig gewicht was de rechtspraak reeds lang in handen van de wereldlijke rechter overgegaan.

PROF. MR P. W. A.

IMMINK

Lit.: A. M. Koeniger, Die Sendgerichte in Deutschland, I (1907); Idem, Quellen zur Geschichte der Sendgerichte in Deutschland (1910); J. Hashagen, Zur Charakteristik der geistlichen Gerichtsbarkeit im späteren Mittelalter (Ztschr. d.

Sav. Stift, f. Rechtsgesch., Kan. Abt., VI, 1916); P.

Fournier, Les ofïicialités au moyen âge (1880) ; F. Ketner, Het officialaat in het bisdom Utrecht (Tijdschr. v. Gesch., 1947) ; W. Noie t-P.

Boeren, Kerkelijke instellingen in de middeleeuwen (1949).