is in het Oud-Hoogduits een woord, dat „heer, meester” betekent. Het beantwoordt geheel aan het Oudnoorse woord Freyr en men heeft daarom gemeend, dat de West-Germanen een gelijksoortige godheid zouden hebben gekend, te meer omdat fro in de bronnen voornamelijk wordt gebruikt als een aanduiding van God of Christus.
Daartegen is aangevoerd, dat er geen sporen van enige cultus zijn en dat het woord dus niets anders dan een gewoon appellatief is en Freyr berust op een speciale Scandinavische ontwikkeling. De Nederlandse plaatsnamen Franeker en Vroonloo (nu St Pancras) kunnen echter opgevat worden als een aanwijzing van de verering van een god Frô, althans bij de Germaanse stammen aan de kust van de Noordzee (vgl. Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde 51, blz. 97-121). Hij moet dan eveneens een vruchtbaarheidsgod zijn geweest (z Freyr).