heten de, vroeger bij de vestingen batterijbouw voor bekleding van taluds, grachtsovergang bij bestorming, enz. veel gebruikte, met ijzerdraad samengebonden worsten of bossen van dun rijshout (overeenkomende met de bij waterstaatswerken nog veel toegepaste wiepen). Thans kunnen zij, bij gebrek aan andere materialen, in de stellingbouw worden gebruikt voor de aanleg van fascinewegen of als fundering, in kruiselingse lagen, van wegen in slappe terreinen (Voorschrift Inrichten Stellingen, Breda 1934-1935, Deel III. A.
Wegen, fig. 15 en Aanhangsel C. 1, Gemeenschappen, fig. 96).