naam van een vermaard Zeeuws zeeheldengeslacht, dat sedert het begin van de Nederlandse opstand tegen Spanje tot in de 18de eeuw onafgebroken bekwame gezagvoerders aan de vloot van de Republiek heeft geschonken. De stamvader was de kapitein Evert Heindricxssen of Hendricksz., afkomstig uit Zoutelande, die zich, waarschijnlijk in 1572, te Vlissingen vestigde en, na zich 28 jaar lang in de strijd op de Zeeuwse en Vlaamse wateren en kusten tegen Spanjaarden en Duinkerkers te hebben onderscheiden, in Apr. of Mei 1601 te Vlissingen overleed.
Naar zijn voornaam kozen zijn nakomelingen de geslachtsnaam Evertsen.Cornelis Evertsen,
bijgenaamd de Oude (Vlissingen 4 Juli 1610 - bij Noord-Voorland 11 Juni 1666), was de jongste zoon van Johan de Kapitein en heeft meer dan 40 jaar de zee bevaren, eerst op het schip en later meestal onder de vlag van zijn oudste broeder Johan. Hij trad in 1626 officieel in zeedienst, nam waarschijnlijk deel aan de slag op het Slaak onder Marinus Hollare (12 Sept. 1631) en werd, na enige jaren de kaapvaart te hebben beoefend, in 1636 tot kapitein benoemd.
In 1637 hielp hij onder Joos Banckert drie Duinkerkers veroveren en in de slag bij Duins (21 Oct. 1639) vermeesterde hij een Spaans galjoen. Na zijn bevordering tot tijdelijk schout-bij-nacht (in Zeeland noemde men dit commandeur), in Juni 1652, nam hij deel aan de meeste krijgsverrichtingen van de Eerste Engelse Oorlog (1652-1654): zo vocht hij in de slag bij Nieuwpoort (12-13 Juni 1653) als tijdelijk vice-admiraal in het eskader van zijn broeder Johan en in de slag bij Terheiden (10 Aug. 1653) werd zijn schip door een vijandelijke overmacht aangevallen en tot zinken gebracht, waarna hij zelf drie maanden in Engelse krijgsgevangenschap vertoefde. Toen De Ruyter in 1659 tijdens de Noordse Oorlog (16551660) op Funen tegen de Zweden opereerde, was Cornelis Evertsen — in 1654 definitief tot schout-bij-nacht benoemd — diens onderbevelhebber en hij onderscheidde zich zozeer bij de verovering van de stad Nyborg, dat de Deense koning hem een gouden keten met medaille schonk. Van de zomer van 1661 tot Jan. 1663 vertoefde hij als Derde Persoon op de vloot van . De Ruyter in de Middellandse Zee en bij het dreigen van de Tweede Engelse Oorlog (16651667) werd hij benoemd tot vice-admiraal van Zeeland (Dec. 1664). Na de noodlottige slag bij Lowestoft (13 Juni 1665) is hij korte tijd met het opperbevel belast geweest en werd hij tot luitenant-admiraal bevorderd ter vervanging van zijn broeder Johan, die met behoud van dezelfde rang aan land zou blijven. Op de eerste dag van de Vierdaagse Zeeslag (11-14 Juni 1666) is hij gesneuveld. Hij werd in de Oude of St Pieterskerk te Middelburg begraven.
Cornelis Evertsen,
bijgenaamd de Jonge (Vlissingen 16 Apr. 1628 - 20 Sept. 1679), werd door zijn vader Johan voor de zeedienst opgeleid en in 1652 tot kapitein benoemd. Hij onderscheidde zich door de gevangenneming van de beruchte Duinkerker kaper Johan Colaert (1661), in de slag bij Lowestoft (13 Juni 1665), waarna hij tot schout-bij-nacht, en in de Vierdaagse Zeeslag (11-14 Juni 1666), waarna hij tot vice-admiraal van zijn gewest werd verheven. Na aan de grote zeeslagen van de jaren 1672 en 1673 te hebben deelgenomen voer hij in 1674 onder De Ruyter naar de West en in 1676 aan het hoofd van een hulpeskader voor Denemarken naar de Oostzee. In 1678 commandeerde hij de tweede hulpvloot voor Spanje in de Eerste Franse Zee-Oorlog (1672-1678) en leverde in Mrt van dat jaar bij Ouessant een beroemd gevecht tegen de Franse schout-bij-nacht Château-Renault. Hij overleed te Vlissingen.
Cornelis Evertsen,
bijgenaamd de Jongste of Keesje de Duivel (Vlissingen 16 Nov. 1642 Middelburg 16 Nov. 1706), tweede zoon van Cornelis de Oude, voer reeds jong met zijn vader ter zee, onderscheidde zich in Apr. 1665 als kaperkapitein in een gevecht tegen Engelse koningsschepen en werd na de slag bij Lowestoft (13 juni 1665) vlaggekapitein van zijn vader, die op de eerste dag van de Vierdaagse Zeeslag (11-14 Juni 1666) sneuvelde. Cornelis de Jongste — die sindsdien, alléén ter onderscheiding van zijn gelijknamige neef, ook wel de Jonge wordt genoemd — commandeerde het Zeeuwse vlaggeschip gedurende de verdere slag en trad kort voor het uitbreken van de Derde Engelse Oorlog (1672-1674) opnieuw op de voorgrond bij de verdediging van de Smyrnavloot onder Adriaan de Haese. In 1673 veroverde hij als eskadercommandant, samen met Jacob Binckes, St Eustatius en Nieuw-Nederland, zij het — om niet geheel duidelijke redenen -— tot misnoegen van de Staten van Zeeland. In 1679 werd hij als opvolger van zijn neef Cornelis — voorheen de Jonge — tot vice-admiraal, en in 1684 tot luitenant-admiraal van zijn gewest bevorderd, doch de voor een Zeeuw ongewone eer van het opperbevel over de Nederlandse vloot, die hem in 1688 ten deel viel, werd door de ondergeschiktheid aan de Britse vlootvoogden tijdens en na de overtocht van stadhouder Willem III naar Engeland goeddeels te niet gedaan. Ondanks zijn ongemakkelijk karakter heeft Evertsen, die bij Willem en Maria in hoge gunst stond, zich zonder morren daarin geschikt. Zijn grootste roem behaalde hij in de slag bij Bevesier (10 Juli 1690), toen hij, door de Engelsen onder Torrington in de steek gelaten, de Nederlandse vloot tegen een Franse overmacht verdedigde en grotendeels wist te redden. De bekende verhalen over zijn hierbij toegepaste „krijgslist” — het bij eb ten anker gaan met staande zeilen — zijn echter overdreven. Na in 1690 aan de expeditie tegen Cork in Ierland te hebben deelgenomen werd hij, ten behoeve van de Hollander Van Almonde, van het opperbevel ontheven. Sedert 1692 zonden de Staten hem wegens de voorrangsmoeilijkheden in de Brits-Nederlandse vloot niet meer in zee. Hij werd na zijn overlijden bijgezet in het praalgraf van zijn vader en zijn oom.
Geleyn Evertsen
(22 Jan. 1655 - Middelburg 25 Juli 1721), zoon van Cornelis de Oude, werd reeds vroeg door zijn neef Cornelis de Jonge voor de zeedienst opgeleid en werd in 1678 tot kapitein, in 1685 tot schout-bij-nacht bevorderd. Hij nam deel aan de overtocht van stadhouder Willem III naar Engeland (1688) en aan de slag bij Kaap La Hague (29 Mei 1692). Als vice-admiraal (sedert 1695) voer hij in 1700 onder Philips van Almonde naar de Sont voor een expeditie tegen Denemarken, doch na 1703 zond zijn gewest hem niet meer in zee wegens voortdurende voorrangskwesties met de Engelsen en de Hollanders. Na de dood van zijn broeder Cornelis de Jongste (1706) werd hij in diens plaats tot luitenant-admiraal bevorderd. Hij overleed op zijn hofstede Zeerust.
Johan Evertsen,
bijgenaamd de Kapitein of de Oude (gest. bij La Rochelle 28 Juni 1617), was de tweede zoon van Evert Heindricxssen, en trad, na reeds jarenlang te hebben gevaren, in 1600 voor het eerst als scheepsbevelhebber op, als opvolger van zijn vader. Hij onderscheidde zich in Nov. van hetzelfde jaar bij de aanslag van Justinus van Nassau op de Spaanse vloot bij Antwerpen en vocht in 1605 onder Haulthain in het Kanaal tegen een Spaanse transportvloot en in 1606 onder dezelfde admiraal op de Portugese kust tegen een aantal galjoenen. Tijdens het Twaalfjarig Bestand konvooieerde of kruiste hij ruim drie jaar tegen Franse en Barbarijse piraten in Kanaal, Atlantische Oceaan en Middellandse Zee, totdat hij in 1617 sneuvelde tegen een Franse vrijbuiter. Hij werd in La Rochelle begraven en liet acht kinderen na, van wie vijf zoons dienst namen op ’s lands vloot. Drie hiervan sneuvelden jong.
Johan Evertsen
(Vlissingen Jan. 1600 - bij Noord-Voorland 4 Aug. 1666), zoon van Johan de Kapitein, werd reeds jong op het schip van zijn vader opgeleid en deed, in 1622 tot kapitein benoemd, zijn eerste ervaring in een grote oorlogsvloot op tijdens de expeditie van Willem de Soete, heer van Haulthain, naar La Rochelle (1625). Van 1627-1628 voer hij als Tweede Persoon op de vloot van Laurens Reael in de Barbarijse wateren en in het einde van 1628 werd hij, na in Apr. tot schout-bij-nacht te zijn benoemd, belast met het konvooiëren van de door Piet Heyn veroverde Zilvervloot door het van Duinkerker kapers wemelende Nauw van Calais, hetgeen hij met slechts 4 schepen volbracht. Na in 1631 te hebben deelgenomen aan de slag op het Slaak onder Marinus Hollare en na jaren van moeizame strijd tegen de Duinkerkers behaalde hij met enkele schepen een opzienbarende overwinning op de Vlaamse kapercommandant Jacques Colaert, die hij met 200 Duinkerkers gevankelijk naar Vlissingen opbracht. In Febr. 1637 vice-admiraal van zijn gewest geworden voerde hij in de slag bij Duins (21 Oct. 1639) het Zeeuwse eskader aan tegen dat van de Portugezen en had hij een groot aandeel in het beslissende moment van de strijd: de vernietiging van het admiraalsschip de Santa Tereza. De voor en na deze slag gebleken afgunst van zijn Hollandse collega, Witte Cornelisz de With, de voortdurende naijver tussen de Hollanders en de Zeeuwen en wellicht soms ook de partijpolitiek hebben het verdere leven van de Oranjegezinde, met Frederik Hendrik en Willem II bevriende Evertsen niet gemakkelijk gemaakt. Na aan de voornaamste wapenfeiten van de Eerste Engelse Oorlog (1652-1654) te hebben deelgenomen en in 1659 onder de veel jongere De Ruyter naar de Oostzee te zijn gevaren werd hij in Dec. 1664 wel tot luitenantadmiraal benoemd, doch moest hij, toen de Tweede Engelse Oorlog (1665-1667) uitbrak, het recht op het opperbevel bij eventueel sneuvelen van Van Wassenaer-Obdam aan een jongere Hollander, Cortenaer, afstaan. Na de rampzalige slag bij Lowestoft (13 Juni 1665) werd hij ten onrechte van plichtsverzuim beticht en door het Brielse grauw in het water gesmeten. Ondanks zijn rehabilitatie besloten de Staten, dat hij, met behoud van zijn rang, voortaan aan land zou dienen en dat zijn broeder Cornelis hem met gelijke rang op zee zou vervangen. Toen deze echter in de Vierdaagse Zeeslag (11 -14 Juni) was omgekomen, is de 66-jarige Johan, de eventuele opvolging in het opperbevel aan Aert van Nes en zelfs aan de 30 jaar jongere Cornelis Tromp afstaande, op zijn verzoek naar de vloot teruggekeerd. Hij sneuvelde in de Tweedaagse Zeeslag en werd naast zijn broeder Cornelis in de St Pieter of Oude Kerk te Middelburg begraven. In 1686 werd door Rombout Verhuist voor beiden een praalgraf opgericht.
DR J. K. OUDENDIJK
Lit.: J. G. de Jonge, Levens-beschrijving van Joh. en Corn. Evertsen (Den Haag 1820); Idem, Verhand, en onuitgeg. stukken betr. de gesch. der Nederl., dl 2 (Den Haag - Amsterdam 1827); Idem, Gesch. v. h. Ned. zeewezen, 2de dr., 5 dln (Haarlem 1858-1862); J. G. Mollema, Gesch. v. Ned. ter zee, 4 dln (Amsterdam 1939-’42); J. C. M. Warnsinck, Drie 17de-eeuwsche admiraals (Amsterdam 1938); Idem, Van vlootvoogden en zeeslagen (Amsterdam 1940); Idem, Twaalf doorluchtige zeehelden (Amsterdam 1940; Idem, De vloot van den Koning-Stadhouder, 1689-1690 (Amsterdam 1934).