is de naam van een kleine plantenfamilie, verwant met de Saxifragaceeën*, waarmede zij wel verenigd wordt. Zij telt in ruim 20 geslachten een 100-tal soorten, bomen of struiken met verspreide, enkelvoudige bladen zonder steunblaadjes, merendeels van het zuidelijk halfrond.
Hiertoe in de eerste plaats het Zuidamerikaanse geslacht Escallonia Mutis., met 50 a 60 soorten, vnl. in de Andes. Zij zijn meest altijdgroen met gezaagde bladeren en witte, rosé of rode bloemen in terminale trossen of pluimen of in de bladoksels. De bloemen, met 5 korte kelkbladeren, 5 gewoonlijk smalle bloembladeren en 5 meeldraden, hebben een onderstandig, 2 of 3-hokkig vruchtbeginsel, dat tot een veelzadige doosvrucht wordt. Sommige soorten onderscheiden zich door geneeskrachtige eigenschappen, andere worden als sierplanten gekweekt. Het best winterhard is E. virgata Pers., een lage struik met afvallend loof en witte bloemen uit Chili. E. resinosa Pers. levert in de jonge loten een opwekkend middel en het harde hout is geschikt voor vervaardiging van velerlei werktuigen. Ook van E. rubra Pers., die in Chili groeit, worden de jonge loten als geneesmiddel aangewend. Door een bovenstandig 2-hokkig vruchtbeginsel onderscheidt zich het verwante geslacht Itea L., dat met ca 10 soorten in Zuid-Oost-Azië voorkomt, terwijl er nog 1 in het oosten van de V.S. gevonden wordt. Dit is de winterharde I. virginiana L., een stijf opstaande struik, waarvan de tamelijk smalle, 4-10 cm lange bladeren in de herfst fraai rood worden. PROF. DR TH. J. STOMPS