Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 07-02-2022

Emile DOUMERGUE

betekenis & definitie

Frans geref. theoloog (Nîmes 25 Nov. 1844 - Montauban 14 Febr. 1937), 1880 hoogl., 1906 decaan en bij zijn emeritaat in 1919 eredecaan van de theol. faculteit te Montauban. Vruchtbaar auteur, die behalve zijn hoofdwerk Jean Calvin, les hommes et les choses de son temps, I La jeunesse, Il Les premiers essais, III La ville de Calvin, IV La pensée religieuse de Calvin, V La pensée ecclésiastique et la pensee politique de Calvin, VI Lalutte, VII Le triomphe.

Iconographie calvinienne, (1899-1927), vele geschriften en journalistiek werk publiceerde; het laatste vnl. in het van 1871-1880 door hem geleide weekblad Le Christianisme au XX. Siècle en later in het veertiendaagse tijdschrift Foi et Vie. Als journalist toonde hij zich een felle tegenstander van Duitsland, als kerkelijk leider een onverzettelijk kampioen voor kerkelijke rechten en voor een in gematigde geest gevoerd orthodox beleid, maar zijn voornaamste werk verrichtte hij als kerkhistoricus en als groot kenner en verdediger van Calvijn. Hij werd hoe langer hoe meer bewonderaar en geestverwant van de Hervormer van Genève en heeft over hem de biographie geschreven, die zijn landsman naar inhoud en vorm waardig was. In het Franse Gereformeerde Protestantisme bestreed hij het zgn. Symbolofideïsme van Aug.

Sabatier en Eug. Ménégoz (Les étapes du Fidéïsme, 1907; Le dernier mot du Fidéïsme, s.a.).DR R. SCHIPPERS

Bibl. (beh. de genoemde): Une poignée de faux; La mort de Calvin et les Jésuites (1900); La Genève calviniste (1905); Lausanne au temps de la réformation (1905); La Hongrie calviniste, (1912). Van zijn werken werden in het Nederlands vertaald o.a.: Calvijns jeugd (1903), Calvijn in het strijdperk (1904); Calvijn en Genève (1907); De Gereformeerde vroomheid volgens Calvijn (1905); (La piété réformée d’après Calvin, 1905") en Calvijn als mensch en hervormer (Calvin, Le caractère de 1’homme et de son oeuvre, 1902, 2de dr. 1931).

Lit.: Buil. de la Soc. de 1’hist. du protestantisme frang. LXXXVI (1937), 86.

< >